Richtlijnen
• Het instellen van elk systeem voor het controleren van de
temperatuur kan mogelijk gewijzigd moeten worden om deze
factoren te compenseren.
• Voorbeelden van gebruiksruimten voor de instellen van de
thermostaat in functie van de omgevingstemperatuur (T°C):
- NORMAAL ≈ +24°C (± 4°C): Normaal verwarmde leefruimte,
zoals een keuken
- KOUD ≈ +16°C (± 4°C): Ruimte die niet verwarmd wordt in de
winter, zoals een garage in een koude streek
- WARM ≈ +32°C (± 4°C): Ruimte zonder airco in de zomer in een
warme streek
• Elke wijziging van de instellingen van de temperatuur buiten
deze voorschriften kan het vervallen van voedingswaren
versnellen, aanleiding geven tot een slechte bewaring van deze
voedingswaren en deze ongeschikt maken voor consumptie.
Bovendien leidt dit tot voedselverspilling.
• De eventuele speciale modi, opties en kenmerken
(winterinstelling, snelle diepvriesmodus, ...) die
beschreven staan in de gebruiksvoorschriften, kunnen
de temperatuurinstellingen beïnvloeden gedurende een
welbepaalde periode of tot de gebruiker ingrijpt. Gelieve de
nodige waakzaamheid aan de dag te leggen wanneer deze
functionaliteiten worden gebruikt.
• De installatievereisten van de gebruiksvoorschriften moeten
in acht worden genomen:
- Optimale locatie
• Plaats het toestel niet in de volle zon, noch naast een
warmtebron, zoals een oven, een microgolfoven of een radiator.
30
NL
Richtlijnen
• De mate waarin het toestel wordt gevuld moet worden
beoordeeld. Controleer de afmetingen alsook de vrije ruimte
die minimaal vereist is voor het openen en sluiten van de
deur(en) van het toestel.
• Het toestel mag niet achter een vergrendelbare deur, een
schuifdeur of een deur met scharnieren op de tegenovergestelde
zijde van het toestel worden geïnstalleerd, aangezien dit het
volledig openen van het toestel verhindert.
- Waterpas zetten
• Installeer het toestel niet op een tapijt of een gelijkaardige
bekleding.
• De poten kunnen schroeven of verstelwieltjes bevatten om
het toestel in evenwicht te zetten wanneer het oppervlak niet
vlak is.
- Aansluiting op het elektriciteitsnet en eventuele toevoer van
leidingwater
WAARSCHUWING: Het toestel dient steeds te worden aangesloten
op een geaard stopcontact.
• Het toestel mag niet aangesloten worden met behulp van een
verlengkabel of een stekkerblok.
OPGELET: De elektrische stroomkabel of de waterslangen
achteraan het toestel mogen niet worden geplooid, geplet of
geklemd.
• Laat voldoende ruimte achteraan het toestel vrij opdat het
niet rechtstreeks in contact komt met het stopcontact en de
eventuele toevoer van leidingwater.
GEVAAR: Stop de stekker van het toestel niet in het stopcontact
met natte handen. Er is een gevaar op elektrocutie.
31
NL