86
QFLEX ISOLATOR
Zoals de naam al aangeeft, beperkt ISOLATOR
deze problemen door het mogelijk te
maken verschillende delen van het netwerk
galvanisch te isoleren van elkaar en van het
besturende computersysteem. Wanneer een
van de bovenstaande situaties kan worden
verwacht, moeten ISOLATORS worden
opgenomen in het ontwerp van het netwerk.
Neem voor systemen met AES3 via VNET
(VNET2) contact op met uw leverancier voor
informatie over het instellen van de interne
jumpers in de isolator. Houd er rekening mee
dat sommige toepassingsvoorbeelden die
in dit document worden getoond, niet van
toepassing zijn op VNET2-systemen.
Montage
ISOLATOR is gehuisvest in een sterke
gegalvaniseerde stalen kast die kan worden
gemonteerd met hardware met een diameter
van 4 mm in de gaten met een hartafstand van
40 x 92,5 mm. Als stof- of vochtbestendigheid
vereist is, moet de ISOLATOR in een geschikte
behuizing worden gemonteerd. Merk op dat
de behuizing van ISOLATOR is verbonden met
het aardingssysteem aan de LINK-zijde van de
isolatiebarrière.
Verbindingen
ISOLATOR heeft drie poorten: IN; UIT & LINK. Elke
poort heeft zowel RJ45 als "Phoenix" insteekbare
schroefklemmenblokken. Deze connectoren zijn
rechtstreeks met elkaar verbonden, dus beide
kunnen zo handig worden gebruikt.
Het kan bijvoorbeeld het gemakkelijkst zijn om
ISOLATOR "LINK" aan te sluiten op de LINK-
uitgang van een VNET-apparaat met behulp
van een standaard RJ45-patchkabel terwijl
u de Phoenix-verbindingen gebruikt voor de
bekabelde netwerk "backbone" -bekabeling
op de IN- en OUT-poorten (die zijn ook direct
met elkaar verbonden).
Kracht
ISOLATOR wordt gevoed via zijn LINK-poort.
Omdat de LINK-poort op VNET-producten
een geschikte voedingsbron is, wordt de
verbinding tussen de LINK van ISOLATOR en de
LINK van het VNET-apparaat met een RJ45-
patchkabel ingeschakeld.
Als de verbinding vanaf het VNET-product de
LINK Phoenix-connector van de ISOLATOR moet
gebruiken, moeten de volgende verbindingen
worden gemaakt:
87
Quick Start Guide