3.3.3 Overzicht bezetting aansluitklemmen
Dit overzicht toont, welke installatiedelen kunnen worden aan-
gesloten. De met * gemarkeerde bestanddelen (bijvoorbeeld
PS5, PS6 en PS9) van de installatie zijn als alternatief mogelijk.
Afhankelijk van de toepassing van de module wordt een module
op de aansluitklem "VS1, PS2, PS3" aangesloten.
VS1,
PS2, PS3
N 74 75
N L
M
PS5*
Afb. 1
Bezetting aansluitklemmen voor solarinstallatie
VS1,
PS2, PS3
N 74 75
4
74 75
N
M
VS5
Afb. 2
Bezetting aansluitklemmen voor verswatersysteem
MS 100 – 6721830547 (2020/12)
MS 100
120/230 V AC
VS1, PS2, PS3
120/230VAC120/230VAC
N L
N
L
N 74
N L
M
230 VAC
230 VAC
PS6*
PS9*
MS 100
120/230 V AC
VS1, PS2, PS3
120/230VAC120/230VAC
N L
N
L
N 74
N L
N L
M
M
230 V AC
PS11
VS5
Afhankelijk van het gebruik van de module (codering op de mo-
dule en configuratie via de bedieningseenheid) moeten de in-
stallatiedelen volgens het bijbehorende aansluitschema
worden aangesloten.
Meer complexe solarinstallaties worden in combinatie met een
solarmodule MS 200 gerealiseerd. Daarbij zijn extra bezettin-
gen van de aansluitklemmen mogelijk
( Installatiehandleiding MS 200).
24 V
IS1
1
2
3
24 V
PS1
TS1 TS2
75
N 63
1 2 1 2
N L
M
PS1
TS1 TS2
TS12*
24 V
IS1
1
2
3
24 V
PS1
TS1 TS2
TS3
75
N 63
1 2 1 2
N L
M
PS9
TS17 TS21
TS22
OS1
**
4 1
2 3
TS3
BUS
1 2
1 2
V
TS6*
WM1
TS13
BUS
0 010 013 300-002
OS1
4 1
2 3
BUS
1 2
1 2
PWM
V
BUS
WM1
TS23
0 010 033 901-001
Installatie
PWM:
1-2
0-10V:
1-3
1 2 3
PWM
0-10V
PS1**
1 2
3
0-10V
PS11
145