4.2.
Monteren van de aanzuigleidingen
De aanzuigleiding moet beschikken over een diameter die gelijk is, of als de lengte langer is dan 7 meter, groter
dan de ingang van de pomp, waarbij een stijgende helling wordt aangehouden van 2% om te vermijden dat er zicht
luchtophopingen vormen.
Wanneer de pomp als aanzuigend wordt geïnstalleerd dan moet dit zo dicht mogelijk bij het waterniveau gebeuren
om het aanzuiggedeelte zo kort mogelijk te houden en zo ladingsverliezen te vermijden. We raden een negatieve
opvoerhoogte van meer dan 2 m af. Wij bevelen de installatie van een voetklep aan in de basis van de aanzuiging.
Het is noodzakelijk dat de aanzuigleiding minstens 30 cm onder het dynamische waterniveau ondergedompeld blijft.
4.3.
Monteren van de persleiding
We bevelen aan om leidingen te gebruiken met een diameter die gelijk is aan die van de persuitgang of groter voor
het reduceren van ladingsverliezen in lange of bochtige buissecties.
Vermijd dat het gewicht van de buizen rust op de pomp. Het is verboden een voetklep te instaleren op het
persgedeelte. De installatie mag geen waterlekken vertonen.
Om de waterdichtheid van de persaansluiting te garanderen mag enkel worden afgedicht met teflon-tape. We
bevelen aan voor het compenseren van geringe waterverliezen in de installatie, met als gevolg het continu aangaan
en stoppen van de pomp, een accumulator van minimaal 5 liter te installeren.
4.4.
Elektrische aansluiting
AANSLUITING VAN DE POMP OP HET NET
Respecteer bij de elektrische installatie een minimale opening tussen de contacten van 3 mm. Het systeem
wordt beschermd door een differentieelschakelaar (IΔn = 30 mA).
Sluit de stekker van de pomp rechtstreeks aan op een voldoende beschermd huishoudelijk stopcontact, volgens
de normen van ieder land. De elektrische aansluitingen moeten gebeuren volgens norm IEC-60364 (elektrische
installaties in gebouwen) of volgens de geldende regelgeving in het land van bestemming.
4.5.
Revisies alvorens de eerste inbedrijfstelling
Opgelet: Controleer of de netspanning en netfrequentie overeenstemmen met deze vermeld op het plaatje.
Vooraleer de pomp op te starten:
Controleer of de pompas vrij kan draaien.
Vul het pomplichaam volledig met water via de dop voor het aanjagen. Vul indien er een voetklep geïnstalleerd is
de volledige aanzuigleiding met water.
Controleer of er geen pakkingen of verbindingen zijn met lekken.
LAAT DE POMP NOOIT DROOG DRAAIEN.
5.
INBEDRIJFSTELLING
5.1.
Inbedrijfstelling en werking
Open alle afsluiters op de leidingen zowel in het aanzuig- als in het persgedeelte.
Sluit aan op de netvoeding. Het controlelampje van de lijnspanning (LINE) zal aangaan.
De groep treedt automatisch in werking. Tijdens de pompwerking gaat de werkingsindicator (RUN) aan.
Houdt tijdens deze operatie een waterkraan open voor het purgeren van de aanwezige lucht uit de installatie.
Eens de installatie is ontlucht, mag de kraan dicht; de groep valt na 10 seconden uit. Enkel het controlelampje voor
lijnspanning (LINE) brandt.
Wanneer bij de inbedrijfstelling de pomp niet goed is aangejaagd, of niet over voldoende water beschikt voor
de voeding, dan stopt de pomp na 10 seconden en gaat de led (FAULT) aan. Druk voor het beëindigen van het
aanjagen van de pomp simultaan op de toetsen (+) y (-), zo resetten we het circuit en de timer van 10 seconden.
33
Gebruiksaanwijzing