3.3 Bevestiging van de daalkabel aan de persleiding
Om te voorkomen dat de daalkabel met name bij de ingang in de put door de schacht van de put in de
war raakt of er tegen aankomt, moet de kabel op punten vastgemaakt worden die niet meer dan 3 m van
elkaar verwijderd zijn. Gebruik daartoe rubber band dat geschikt is voor gebruik in water (fig. 3).
3.4 Dompeling van de pomp in de put
Controleer of de binnendiameter van de put groot genoeg is met het oog op de dwarsomvang van de
elektropomp.
De dompeling van de pomp in de put moet met de grootst mogelijke oplettendheid gebeuren om te
voorkomen dat de pomp en de kabel beschadigd worden.
3.5 Plaatsing van de pomp in de put
De pomp is ontworpen om in ondergedompelde toestand te werken; laat de pomp dus nooit droog
draaien, zelfs niet gedurende korte periodes.
Het dynamische minimum niveau van het water in de put mag nooit onder de persopening van de pomp
zakken.
Veiligheidshalve en met name als de put onderhevig is aan dalingen van het niveau adviseren wij om een
droogdraaibeveiliging te installeren.
Het hoogteverschil tussen de bodem van de put en het onderste uiteinde van de motor mag niet minder
zijn dan 1 m.
4. Inbedrijfstelling van de elektropomp
Nadat de installatie en de elektrische aansluitingen voltooid zijn en vóór de definitieve aansluiting op het
waterverbruiknet moeten de hieronder vermelde handelingen verricht worden.
4.1 Eerste inwerkingstelling
Zet de afsluitklep (7) - fig. 3 - op circa 1/3 van zijn openingsslag. Op die manier wordt het uitstromen van
alle lucht uit de pomp bevorderd en wordt tegelijkertijd voorkomen dat er een te grote hoeveelheid zand
dat in de put achtergebleven is aangezogen wordt wat een aanzienlijke en vroegtijdige slijtage van de
pomp teweeg kan brengen. Stel de pomp daarna in werking.
4.2 Controle van de draairichting van de driefasenmotoren
Terwijl de afsluitklep circa 1/3 geopend is moet u de druk van de manometer aflezen. Stop de pomp en
verwissel de beide voedingsfases in de schakelkast.
Stel de pomp weer in werking en lees opnieuw de druk van de manometer af.
De juiste draairichting is de richting van de aansluiting waarbij de hoogste druk verkregen is. Indien de
manometer ontbreekt, kan de juiste draairichting bepaald worden door de grotere opbrengst die door de
pomp verstrekt wordt als de opening vrij is.
4.3 Controle van de zuiverheid van het verpompte water
Nadat u gecontroleerd heeft of de draairichting juist is en terwijl u de afsluitklep nog circa 1/3 openhoudt
moet u controleren of het verpompte water helder en schoon is. Als er zandresten inzitten moet u de
pomp nog enkele minuten ononderbroken laten werken totdat het water er schoon uitstroomt. Zet de klep
verder open en naarmate het water weer schoon wordt moet u de klep geleidelijk steeds verder openzet-
ten totdat de klep volledig geopend is.
Als het water er terwijl de opening vrij is schoon uitstroomt dan is de pomp gereed om permanent op het
verbruiknet aangesloten te worden.
4.4 Werking met gesloten afsluitklep
WAARSCHUWING
AVVERTENZA
Laat de pomp niet langer dan 3 minuten met een gesloten afsluitklep werken
om niet met mogelijke overtemperatuur te kampen te krijgen.
nl
35