Motor starten / motor uitzetten
10. Motor starten / motor uitzetten
10.1 Startvoorbereiding
Om te voorkomen dat de pomp zou drooglopen,
moet er steeds vloeistof in de sproeimiddeltank
(11) gevuld zijn, alvorens de machine te starten.
Bij de eerste ingebruikneming, na langere opslag
en wanneer het sproeimiddel nagenoeg helemaal
is opgesproeid (korte droogloop van de pomp)
moet de pomp worden ontlucht, alvorens de motor
te starten. Houd hiervoor de sproeibuis (17) in de
sproeimiddeltank of in een hiervoor geschikte
opvangbak voor sproeimiddelen, en bedien de
hendel (15). Op deze manier vloeit het
sproeimiddel van de tank naar de pomp.
StPlaats de gasregelhendel (8) in de stand
Stationair toerental (onderaan). Door de
drukregelaar (10) naar links te draaien, stelt u voor
het starten een lage drukwaarde in.
Bij de eerste keer starten of wanneer de
brandstoftank volledig is leeg gebruikt en opnieuw
volgetankt, drukt u meermaals op de primer (7)
(minstens 5 x), tot er brandstof zichtbaar is in de
plastic ballon.
Stopschakelaar (1) in de bedrijfsstand.
De startklep moet als volgt worden ingesteld:
Bij koude motor:
Terwijl de choke-hendel omhoog ( ) staat, de
startgreep om aan te slingeren verschillende keren
in een rechte lijn uittrekken tot de motor hoorbaar
en kortstondig aanslaat (ontsteekt).
Daarna de choke-hendel onmiddellijk weer
omlaag zetten. Starten tot de motor doorloopt.
Bij warme motor:
Met de choke-hendel in positie onder de
startgreep in een rechte lijn uittrekken om aan te
slingeren tot de motor doorloopt.
NEDERLANDS 12
10.2 Starten
Plaats de motoraangedreven hogedrukspuit op de
grond. Zorg dat de machine en uzelf stevig staan.
De handklep moet bij het starten gesloten zijn.
Met een hand drukt u de machine boven aan het
afsluitdeksel van de sproeimiddelvulopening vast
op de grond. Trek met de andere hand de
startgreep langzaam uit tot u weerstand voelt. Trek
de startgreep dan snel en krachtig in een
rechtlijnige beweging uit de kabelgeleiding. Maak
geen hoek ten opzichte van de kabelgeleiding en
trek de kabel niet tot de aanslag uit, anders zou de
kabel kunnen breken. Laat de startgreep niet
terugschieten.
Wanneer de motor draait geeft u met de
gasregelhendel (8) gas tot het gewenste toerental
is bereikt. Bij gebruik van de motoraangedreven
spuit met hoge sproeidruk stelt u in op volgas. Als
er geen hoge sproeidruk vereist is, stelt u de
gashendel in op ¾ volgas. Zo spaart u brandstof.
Daarna stelt u de gewenste sproeidruk in door met
de drukregelaar (10) te draaien. De manometer
(16) op de bedieningshendel (15) dient ter
controle.
Neem ook de aanwijzingen in hoofdstuk 11.2
"Drukregeling" in acht.
N.B.
Werk niet in het sleepbereik van de koppeling.
Verhoog na instelling van de sproeidruk op de
drukregelaar eventueel het toerental van de motor
met behulp van de gashendel.
10.3 Motor afzetten::
Stopschakelaar in de stand "0".