onderhoud die niet in de Gebruiksaanwijzing wordt omschreven, worden
beschouwd als onbevoegd en leiden tot onmiddellijk verlies van de
Garantierechten. Het gebruik van de apparaten niet in overeenstemming met de
Gebruiksaanwijzing veroorzaakt onmiddellijk verlies van de Garantierechten.
Wanneer mechanische schade en in het bijzonder vervorming van de behuizing,
lekkage van brandstoftank (lekken van brandstof) worden geconstateerd, mag
het apparaat niet meer worden gebruikt. Het is niet toegestaan de kachel te
gebruiken wanneer onregelmatigheden in het bedrijf worden geconstateerd. Het
apparaat moet in dat geval worden buiten gebruik gesteld en voor reparatie naar
DEDRA-EXIM Sp. z o.o. worden geleverd.
TOELAATBARE WERKOMSTANDIGEHDEN
Het toestel mag enkel gebruikt worden in goed verluchte ruimtes ver
van licht ontvlambare materialen. Niet gebruiken in woningen. Niet
gebruiken in kelders en in ruimtes onder het niveau van de begane
grond. Laat een ingeschakeld toestel zonder toezicht niet achter.
5. Technische gegevens
Model
Stroomvoorziening [V]
Vermogen frequentie [Hz]
Motorvermogen [W]
Verwarmingsvermogen [Kw]
Type brandstof
Inhoud van de brandstoftank [l]
Brandstofverbruik [kg/h]
3
Luchtdoorstroom [m
/h]
Gewicht
(zonder
brandstof)
[kg]
Mate van bescherming tegen
directe toegang
* Het in de gebruiksaanwijzing opgegeven brandstofverbruik is een
benaderende waarde en is strikt afhankelijk van de brandstofkwaliteit en
werkomstandigheden van de kachel.
6. Voorbereiding tot de werkzaamheden
Montage
Zodra het verwarmingstoestel uit de verpakking is genomen, controleer of de
verschillende elementen van het toestel niet beschadigd zijn. Niet inschakelen
in geval schade wordt vastgesteld. Monteren overeenkomstig met de hieronder
vermelde beschrijving (Tek.E). Monteer de as tot de (Tek.E,1) onderste steun
(Tek. E, 6) en zet de wielen erop (Tek.E, 2). Rondellen en moeren opzetten
(Tek.E, 7 en 8), maar niet tot het einde vastdraaien. Plaats het
verwarmingstoestel op de onderste steun zodanig, dat de montagegaten bij de
brandstoftank samenvallen met de gaten in de onderste steun. Plaats de
bovenste houder (Tek.E, 4), vastdraaien met behulp van de meegeleverde
schroeven. De bevestigingsmoeren van het wiel nauwkeurig vastdraaien.
Vullen van de brandstoftank.
Als
brandstof
mag
enkel
dieselolie
omstandigheden mogen vluchtige brandstoffen, zoals benzine of verdunners,
worden gebruikt. Het is ook verboden om verontreinigde brandstof of overwerkte
motorolie te gebruiken. In geval van contact van brandstof met de huid, reinig
de vuile plaatsen onmiddellijk met water en zeep en spoel vervolgens met water.
- Alvorens de brandstoftank te vullen, controleer of het toestel van de voeding
is ontkoppeld.
- Observeer de brandstoftank op eventuele lekkage tijdens het vullen. In geval
lekkage wordt vastgesteld is het verboden om het toestel te gebruiken. Laat het
toestel herstellen door een bevoegde technische dienst.
- De vulopening voor brandstof bevindt zich achteraan het verwarmingstoestel
(Tek. D,1). Tijdens het vullen van de tank met brandstof observeer de
brandstofmeter (Tek. D,2).
- Binnen het gebouw mogen geen grote hoeveelheden brandstof te worden
opgeslagen, niet meer dan voor 1 volledige opvuling.
- De brandstoftanks moeten zich ten minste op 8 meter afstand van de
verwarmingstoestel bevinden, met uitzondering van de integrale tank als
onderdeel van het verwarmingstoestel.
- De opslagplaats voor brandstof dient te worden beheerd overeenkomstig met
de geldende voorschriften betreffende brandbeveiliging en arbeidsveiligheid.
Eventueel gemorste brandstof dient door middel van een droge vod of een
aanbevolen reiniger te worden gereinigd. In geval lekkage wordt veastgesteld,
veroorzaakt bijvoorbeeld door lekken in de tank of in de draden dan is het
verboden om de tank te gebruiken. In dit geval neem onmiddellijk contact op
met de bevoegde technische dienst.
7. Aansluiting aan het netwerk
Alvorens het toestel aan de voeding aan te sluiten, controleer of de
voeginsspanning overeenkomstig is met de waarde op het gegevensplaatje.
De installatie van stroomvoorziening dient overeenkomstig met de algemene
vereisten betreffende elektrische installaties te worden uitgevoerd en dient aan
de richtlijnen van de veiligheidsvoorschriften te voldoen. De parameters van de
minimale doorsnede van het netsnoer en de nominale waarde van de zekering
afhankelijk van het vermogen van het toestel worden in de tabel hieronder
weergegeven:
Het vermogen van
De minimale
het toestel
leidingdiameter
[W]
<700
DED9950
DED9952
DED9964T
~ 230
~ 230
50
50
50
230
230
340
20
30
50
Diesel
of
Diesel
of
Diesel
lichte
lichte
lichte
stookolie
stookolie
stookolie
19
38
56
1,65
2,4
4
595
720
1100
14
21
27,5
IPX4
IPX4
IPX4
worden
gebruikt.
Onder
De minimale waarde
van de zekerheid type
[mm2]
C [A]
0,75
6
De installatie dient door een bevoegde elektricien te worden uitgevoerd. In geval
dat er gebruik wordt gemaakt van verlengsnoeren, zorg ervoor dat de
aderdoorsnede niet kleiner is dan de vereiste (zie tabel). Plaats de elektrische
kabel zodanig dat hij tijdens de werking van het toestel niet doorgesneden wordt.
Het is verboden om beschadigde verlengsnoeren te gebruiken. Voer periodieke
controles van de technische staat van het voedingssnoer uit. Aan het
voedingssnoer niet trekken. Sluit het toestel aan een geaard stopcontact
beveiligd met aardlekschakelaar. Indien de voedingskabel beschadigd is,
wegens veligheidsoverwegingen moet hij door een geauthoriseerde technische
dienst worden vervangen. Vervanging van de stekker of de voedingskabel moet
altijd door de geauthoriseerde technische dienst worden uitgevoerd.
8. Inschakelen van het toestel
werkzaamheden" alleszins te worden uitgevoerd".
Plaats het verwarmingstoestel op een vlakke oppervlakte zodanig, dat de
warme luchtstroom niet rechtstreeks gericht is op licht ontvlambare materialen,
mensen of dieren. Laat vrij ruimte tussen het verwarmingstoestel en de
verschillende objecten op de werkplek, minimum 3 m van de uitlaatopening van
warme lucht, minimum 2 m van de luchtinlaatopening, minimum 2 m van het
~ 230
plafond (Tek A). Besteed bijzondere aandacht aan gordijnen, doeken of andere
materialen die onder invloed van warme lucht vuur kunnen vatten.
Inschakelen van het verwarmingstoestel
of
Stel de netwerkschakelaar(Tek. B/C, 3) in positie „I" in. Stel de gewenste
temperatuur in (Tek. B/C, 1). Indien de op de draaiknop ingestelde temperatuur
hoger is dan de temperatuur aangegeven op het weergavescherm van huidige
temperatuur (Tek. B/C, 2), dan zal het verwarmingstoestel zich vanzelf
inschakelen
9. Gebruik van het toestel
N Blokkeer en bedek nooit de in- en uitlaatopeningen van de kachel. Zorg voor
vrije luchtstroom die goede werking van het apparaat garandeert.
De kachel is uitgerust met het beveiligingssysteem dat het apparaat stopt in
volgende gevallen:
Geen ontsteking of uitdoving. De kachel is voorzien van een opto-elektronisch
element dat de vlam in de verbrandingskamer controleert. Het schakelt de
kachel uit bij uitvallen van de vlam op de brander.
Verlies van netspanning. De kachel schakelt in volgende gevallen uit:
Oververhitting van het apparaat. Bij verhoging van de temperatuur binnen de
kachel veroorzaakt door bv. verstopping van de luchtinlaat, wordt de beveiliging
van de kachel uitgeschakeld.
Wanneer de omgevingstemperatuur boven de ingestelde temperatuur stijgt,
schakelt de kachel automatisch uit en gaat in standby-modus. Wanneer de
omgevingstemperatuur onder de ingestelde temperatuur daalt, schakelt de
kachel automatisch in!
Kachel uitzetten.
Om de kachel uit te zetten, stel de schakelaar in "0" stand (Afb. B, pos. 3)
Koppel daarna de stekker uit het stopcontact. Na het uitschakelen van het
apparaat voordat het zonder toezicht wordt achtergelaten, controleer of de vlam
geen
binnen volledig is gedoofd.
10. Actuele onderhoudsactiviteiten
Herstelingen dienen uitsluitend door gekwalificeerde deskundigen van de
technische dienst aanbevolen door de producent te worden uitgevoerd. Ten
minste 1 keer per jaar is de uitvoering van een technisch onderhoud
aanbevolen, uitgevoerd door een geauthoriseerde service, bij voorkeur voor het
einde van elk stookseizoen.
Reiniging van het toestel
Het toestel dient regelmatig te worden gereinigd. In het bijzonder dienen
eventuele verontreinigingen te worden gereinigd die tijdens het vullen van de
tank ontstaan en waaraan gemakkelijk stof en zich kunnen hechten. Gebruik
een zachte vod om te reinigen. Droge verontreinigingen mogen met behulp van
de stofzuiger worden verwijderd. Het is verboden om agressieve detergenten,
chemische reinigingsmiddelen, verdunners, of andere middelen die het
oppervlak van het toestel kunnen beschadigen, te gebruiken.
Lediging, reiniging van de brandstoftank.
Tijdens het gebruik van het verwarmingstoestel zullen zich verontreiniging en
vocht verzamelen waardoor het water in de brandstoftank zal condenseren. Als
de tank moet leeg worden gemaakt of gereinigd worden dienen de wielen van
het toestel op een kleine verhoging te worden geplaatst. Plaats een bak onder
het toestel. Draai de brandstofstop, die zich onderaan het toestel bevindt, los
(Tek. G,1). Zodra de brandstof afgetapt en gereinigd is, sluit de brandstofstop.
Nadat de tank is leeggemaakt, spoel de tank met een kleine hoeveelheid van
verse brandstof. De bovenvermelde werkzaamheden dienen periodiek te
worden uitgevoerd elke 150-200 werkuren of indien wordt vastgesteld dat de
werkparameters van het toestel zakken.
Luchtfilter
Het luchtfilter (spons) dient elke 50 werkuren of in geval wordt vastgesteld dat
het toestel vuil of verstopt is, te worden gereinigd. Om het filter te reinigen, neem
de achterste hoes af (Tek. F, 1) en neem het sponsfilter eruit (Tek.F, 3), in warm
water spoelen, nauwkeurig afdrogen en opnieuw monteren. Hiervoor dient de
Alvorens het toestel in te schakelen dienen de
handelingen beschreven in deel „Voorbereiding tot de
Bedek
de
inlaat-
en
uitlaatopeningen
verwarming niet of bedek ze niet.
Het onderhoud mag enkel met een ontkoppelde
gasfles worden gevoerd.
van
de
27