Uitrusten van de lasinstallatie met
aludraad (afb. IV)
1. Vervang de draadaandrijfrol [24] door een ge-
schikte aluminium-draadaandrijfrol.
2. Vervang de staalbrander door een alubrander of
vervang de interne staalspiraal door een kunst-
stofkern [33].
3. Verwijder de steunbuis [34] in de centrale
bus [13].
4. Kort de uitstekende kunststofkern [33] zo in dat
deze heel dicht tegen de draadaandrijfrol komt
en schuif de overeenkomstig ingekorte messing-
buis over de uitstekende kunststofkern [33] ter
stabilisatie.
5. Trek de brander vast en leg de draadelektrode
in. De bestellingnummers van de reserveonder-
delen hangen af van het gebruikte brandertype
en de draaddiameter en staan in de lijst met
branderreserveonderdelen.
Inbedrijfneming (afb. VI / VII)
De bediening van de MM230 is zeer eenvoudig
ontworpen:
De draadaandrijving past zich automatisch aan het
ingestelde lasniveau aan.
De draadaandrijving kan handmatig bijgesteld
worden.
Schakel het apparaat in met de hoofdschake-
■
laar [40].
3 De groene netcontrole-indicator [36] brandt.
De niveauschakelaar [41] dient voor de precieze
afstemming van het lasniveau op de elektrode en het
materiaal.
Nooit tijdens het lassen omschakelen!
Verlaag de lasspanning met de niveauschake-
laar [41] wanneer er inbrandkerven zichtbaar
zijn. Verhoog de lasspanning met de niveauscha-
kelaar [41] wanneer de naad zichtbaar te sterk
verhoogd is.
Modusschakelaar
Kies de gewenste lasfunctie met de modusschake-
laar [39]:
Lassen 2-takt
1. Houd de branderknop ingedrukt.
3 Het gasventiel wordt geopend. De draadaan-
drijfsnelheid wordt automatisch geregeld, de
lichtboog wordt ontstoken.
2. Laat de branderknop los.
3 De draadaandrijving wordt gestopt, de auto-
matisch geregelde vrije brandtijd loopt af. De
draad brandt terug. De lichtboog dooft.
Lassen 4-takt
1. Druk de branderknop kort in.
3 Het gasventiel wordt geopend. De draadaan-
drijfsnelheid wordt automatisch geregeld, de
lichtboog wordt ontstoken.
2. Druk de branderknop opnieuw kort in.
3 De draadaandrijving wordt gestopt, de auto-
matisch geregelde vrije brandtijd loopt af. De
draad brandt terug. De lichtboog dooft.
Puntlassen
1. Druk de branderknop in.
3 De lichtboog bestaat voor de duur van de inge-
stelde puntlasduur en dooft dan.
2. Laat na het doven van de lichtboog de brander-
knop los.
Draairegelaar voor de draadaandrij-
ving
Met de draairegelaar [38] kan de draadaandrij-
ving fijn afgesteld worden. De draadaandrijving
wordt afhankelijk van het lasniveau automatisch
geregeld.
1. Zet de draairegelaar [38] bij de lasniveaus 1-5
minstens op de middelste stand om voldoende
draadaandrijving te verzekeren.
2. Verlaag de draadaandrijving bij stotende draad.
3. Verhoog de draadaandrijving bij te hete licht-
boog.
Draairegelaar voor de puntlasduur
Stel met de draairegelaar [37] de brandduur
■
van de lichtboog in.
Overbelastingsindicator
Wanneer bij het bedienen van de brandertoets de
temperatuurcontrole-indicator [35] oplicht, is het
apparaat overbelast. Laat het apparaat in nullast
afkoelen.
45