4.
INGEBRUIKNAME
4.1. Alle onderdelen die in kontakt kamen met zuurstof, zoals handen en
gereedschap, olie- en vetvrij houden.
4.2. Voor ingebruikname de gebruiksaanwijzing lezen en gedurende het
gebruik beachten!
4.3. Kijken of het reduceertoestel voor de betreffende gassoort geschikt is
(zie markering punt 3).
4.4. Kijken of de aansluiting van de cilinderafsluiter schoon en niet bescha-
digd is. Als de aansluiting beschadigd is mag het reduceertoestel niet aan-
gesloten worden.
4.5. Voor het aansluiten van het reduceerventiel de cilinderatsluiter 1x kort
openen en weer afsluiten om eventuele verontreinigingen te verwijderen.
Daarbij niet voor de afsluiter staan en niet de hand voor de afsluiter
houden.
4.6. Reduceertoestel met resp. de schroefverbinding of de aansluitbeugel 2
gasdicht met cilinderafsluiter 1 verbinden.
4.7. Slang op slangpilaar 6 en d.m.v. een wartelmoer aan het reduceertoe-
stel bevestigen. Slangen volgens ISO 3821 en slangaansluitingen volgens
EN 560 aanwenden. Passende slangklemmen anwenden.
4.8. Druk instellen
Eerst reduceertoestel door losdraaien van de instelknop 5 ontspannen. Ci-
linderafsluiter langzaam openen, manometer 3 geeft de druk in de cilinder
aan. De afsluiter op het te gebruiken apparaat een beetje openen
door aandraaien van de instelknop 5 de gewenste druk instellen en op de
werkdrukmanometer 4 aflezen. Door aan de instelknop 5 te draaien moet
NL
de werkdruk gecorrigeerd worden.
5.
BUITEN GEBRUIKSTELLEN
5.1. Bij korte arbeidsonderbrekingen:
Afsluiter op het reduceertoestel sluiten.
5.2. Bij langere arbeidsonderbrekingen:
Cilinderafsluiter 1 sluiten, hel reduceertoestel wordt drukvrij, instelknop 5
ontspannen, afsluiter op het reduceertoestel sluiten.
34/52
Nu