Veegmachine zonder
zelfaandrijving bewegen
Gevaar
Verwondingsgevaar! Voor het inleggen van
de vrijloop moet het apparaat beveiligd
worden tegen wegrollen.
Parkeerrem vastzetten.
Apparaatkap openen.
Hendel snelheid N stellen.
Rijaandrijving is zo buiten werking.
Apparaatkap sluiten.
Parkeerrem losmaken.
Het apparaat kan verschoven worden.
Waarschuwing
Beweeg de veegmachine zonder zelf-
aandrijving niet over lange afstanden en
niet sneller dan 10 km/h.
Veegmachine met zelfaandrijving
bewegen
Parkeerrem vastzetten.
Apparaatkap openen.
Hendel snelheid op „snel" of "lang-
zaam" stellen.
Rijaandrijving is gebruiksklaar.
Apparaatkap sluiten.
Parkeerrem losmaken.
Het apparaat is rijklaar.
Inbedrijfstelling
Algemene aanwijzingen
Veegmachine op een egaal oppervlak
neerzetten.
Sleutel verwijderen.
Parkeerrem vastzetten.
Controle- en
onderhoudswerkzaamheden
Ladingstoestand van de accu controle-
ren.
Hydraulisch systeem controleren.
Veeggoedcontainer legen.
Zijbezems controleren.
Keerrol controleren.
Luchtdruk banden controleren.
Stoffilter reinigen.
Waarschuwing
Beschrijving zie hoofdstuk Reparaties en
onderhoud.
58
Bediening
Chauffeursstoel instellen
Stangen voor de kantelinrichting eruit
halen.
4 bevestigingsschroeven losmaken.
Zit in de gewenste positie brengen.
Bevestigingsschroeven aanspannen en
stangen opnieuw aanbrengen.
Apparaat inschakelen
Waarschuwing
– Het apparaat is uitgerust met van een
zitcontactschakelaar. Bij het verlaten
van de chauffeursstoel wordt het appa-
raat uitgeschakeld.
– De rijaandrijving is uitgerust met een
elektronische overbelastingsbeveili-
ging. De overbelasting wordt weerge-
geven door het controlelampje Storing
aandrijving. In dat geval de parkeerrem
vergrendelen en het gaspedaal ontlas-
ten (ca. 10 minuten) tot de componen-
ten van de aandrijving afgekoeld zijn.
– De rijaandrijving blijft om veiligheidsre-
denen inactief indien een gaspedaal in-
gedrukt wordt voor het inschakelen van
de sleutelschakelaar.
Op de chauffeursstoel plaatsnemen.
Gaspedaal op neutrale stand.
Parkeerrem vastzetten.
Sleutelschakelaar op „1" stellen.
NL
6
-
Apparaat verrijden
Veegrol omhoog brengen.
Zijbezems opheffen.
Parkeerrem losmaken.
Vooruit rijden
Rechter rijpedaal langzaam indrukken.
Achteruit rijden
Gevaar
Gevaar voor verwonding! Bij het achteruit-
rijden mogen derden niet in gevaar ge-
bracht worden, eventueel aanwijzingen
laten geven.
Linker rijpedaal langzaam indrukken.
Tip
Rijgedrag
– Met de rijpedalen kan de rijsnelheid
traploos geregeld worden.
Remmen
Rijpedaal loslaten, het apparaat remt
zelf en blijft staan.
Waarschuwing
Indien de zefstandige remwerking niet vol-
staat om het apparaat tot stilstand te bren-
gen, kan ofwel de parkeerrem of de
achteruitpedaal gebruikt worden.
Berijden van stijgingen
Bij stijgingen tot 15%:
Hendel snelheid op „snel"
Bij stijgingen tussen 15% en 18%:
Hendel snelheid op „langzaam" stellen.
Over hindernissen heen rijden
Over vaststaande hindernissen tot 50 mm
heen rijden:
Langzaam en voorzichtig in voorwaart-
se richting overheen rijden.
Over vaststaande hindernissen boven 50
mm heen rijden:
Er mag alleen over hindernissen heen
gereden worden met een geschikte op-
rijdrempel.