• Na een klik van elke van de ISOFIX-verankeringen dient de zitplaats van de kinderautostoel
aan de rugleuning te worden gedrukt om een stevige en gelijke druk aan beide kanten te
verkrijgen (afb. 5.2e).
LET OP! De vergrendelingen zijn enkel dan correct bevestigd wanneer beide markeringen
van de knoppen helemaal groen zijn.
• Greep de kinderautostoel en controleer of die correct en zonder speling is gemonteerd.
Indien deze beweegt en de ISOFIX-verankeringen vrijkomen, dienen de bovengenoemde
handelingen te worden herhaald.
• De helling van de rugleuning van de kinderautostoel dient in een gemakkelijke positie
tussen "1" en "3" te worden ingesteld.
LET OP: Na elke wijziging van de helling van de rugleuning tijdens het gebruik van de
kinderautostoel is het nodig om de lengte van de bovenste bevestigingsgordel aan te
passen.
• Druk de ontgrendelingsknop van de gesp om de lengte van de bovenste bevestigingsgordel
aan te passen (afb. 5.2f). De lengte van de gordel moet het mogelijk maken om de haak op
het bevestigingspunt achteraan de voertuigstoel te zetten.
• Plaats de bevestigingshaak van de gordel op het bevestigingspunt van het voertuig, zoals
aanbevolen in de gebruiksaanwijzing van het voertuig (afb. 5.2g).
• Trek aan het andere uiteinde van de gordel om deze te spannen. De bovenste
bevestigingsgordel is correct gespannen wanneer de groene markering in de gesp zichtbaar
is (afb. 5.2h).
• Beveilig het kind in de kinderautostoel in overeenstemming met punten 4.4 en 4.5 (afb.
5.1d).
5.3 Installatie van de kinderautostoel voorwaarts, voor kinderen van de gewichtsgroep I
(9kg-18kg) met behulp van de 3-puntsveiligheidsgordel van het voertuig
• De kinderautostoel op de zetel van het voertuig niet ver van de leuning plaatsen. De
kinderautostoel in de richting tegen de rijrichting plaatsen. De helling van de rugleuning
van de kinderautostoel dient in een gemakkelijke positie tussen "1" en "3" te worden
ingesteld (afb. 5.3a).
• De veiligheidsgordel van de auto lostrekken. De heupgordel door de openingen in de
geleiders (G) onder de armleuningen leiden en de gesp van de autogordel sluiten (afb.
5.3b).
Het schoudergedeelte van de autogordel binnen de kinderautostoel en onder de
hoofdsteun trekken. De gordel niet door de geleider van de hoofdsteun laten lopen (afb.
5.3c).
Let op: Men dient zeker te stellen dat de veiligheidsgordel van de auto niet verdraaid is.
• De kinderautostoel aan de autozetel duwen.
• De heupgordel in de richting van de gesp trekken om te spannen. Vervolgens de
schoudergordel trekken om de overige delen van de autogordel te spannen.
LET OP: Men dient zeker te stellen dat de positie van de kinderautostoel goed vastgesteld
en stabiel is. Controleer de gordel en zorg ervoor dat die correct is doorgevoerd.
97