Duw het zitje zo ver mogelijk tegen de rugleuning van de autostoel.
3.
Plaats uw kind in het stoeltje.
4.
Rijg de schoudergordel door de schoudergordelgeleider (afb. 5).
Leid de heupgordel door de heupgordelgeleider (afb. 9). Maak het
harnas vast. Zorg ervoor dat de gordel niet gedraaid zit (afb. 9A).
Alleen met driepuntsgordels gebruik
1.
Plaats het zitje op de autostoel. Rijg de schoudergordel door
de schoudergordelgeleider (afb. 5). Leid de heupgordel door de
heupgordelgeleider (afb. 9). Maak de veiligheidsgordel vast. Zorg
ervoor dat de gordel niet gedraaid zit (afb. 9A).
Positie van het kind
1.
Pas de hoofdsteun aan de lengte van uw kind aan door de
hoogteversteller in te drukken (afb. 6). De hoofdsteun moet zo
worden afgesteld dat de ruimte tussen de hoofdsteun en de
schouders van het kind de dikte van een vinger heeft (afb. 7).
2.
De stoel heeft drie verstelposities voor de rugleuning. Zet het zitje in de
gewenste positie voordat u de veiligheidsgordel om uw kind vastmaakt (afb. 8).
3.
Maak de veiligheidsgordel vast (afb. 9). Zorg ervoor dat de gordel
niet gedraaid zit (afb. 9A).
Verwijderen van de stoel
1.
Verwijder de schoudergordel uit de schoudergordelgeleider en de
heupgordel uit de heupgordelgeleider (afb. 10).
2.
Druk op de ISOFIX ontgrendelingsknop om de ISOFIX bevestigingen
los te maken en uit te trekken (afb. 11).
3.
Verwijder het stoeltje uit het voertuig.
Verwijderen en opnieuw bevestigen van de stoffen bekleding
1.
De stoffen bekleding wordt vastgemaakt met elastiekhaken.
2.
Als u de bekleding verwijdert, begint u met de bekleding van de
rugleuning van de stoel.
‑ 35 ‑
NL