4 Voedingsspanning
Gebruik enkel batterijen van hetzelfde type
en vervang steeds alle batterijen.
Indien u het apparaat voor een langere peri-
ode (b.v. langer dan een week) niet gebruikt,
dient u de batterijen eruit te nemen. Zo blijft
het apparaat onbeschadigd bij eventueel uit-
lopen van de batterijen.
1) Schroef de microfoonkapsels (1) eraf.
2) Om de batterijhouder (7) te ontgrendelen,
drukt u de vergrendeling (6) achteruit in de
richting van de pijl.
3) Trek de batterijhouder tot aan de aanslag
eruit (figuur 4) en plaats twee mignonbatterij-
en van 1,5 V (R6, AA), met de positieve en
negatieve polen zoals voorgedrukt in het vak.
4) Schuif de batterijhouder opnieuw in de hand-
greep, tot hij vast klikt.
5) Plaats de microfoonkapsels op de hand-
greep, zodat de 4-polige stekkercontacten (5)
van kapsel en handgreep in elkaar grijpen.
Schroef het kapsel op de handgreep vast.
5 Ingebruikneming
1) Om de microfoon in te schakelen, schuift u
de schakelaar POWER (4) aan het uiteinde
van de microfoon in de stand ON. Op het dis-
play (2) verschijnt de ingestelde zendfre-
quentie evenals een batterijsymbool dat de
huidige laadtoestand van de batterijen in
meerdere niveaus aanduidt:
vol
2) Om de kunststofkap (3) eraf te nemen, drukt
u de geribbelde grendellip op de achterzijde
van de kap voorzichtig in en trekt u de kap
eraf. Het bedieningsgedeelte met de drie in-
steltoetsen (8, 9, 10) is dan bereikbaar (zie fi-
guur 5).
Om de toetsen in te drukken, gebruikt u
eventueel een smal, puntig voorwerp, b.v.
een kleine schroevendraaier.
3) Stel de radiofrequentie voor de microfoon in
→
zie hoofdstuk 5.1. Schakel de ontvanger
in en stel hem in op dezelfde frequentie
zie gebruiksaanwijzing van de ontvanger.
Schakel het audioapparaat (mengpaneel
of versterker) in dat op de ontvanger is aan-
gesloten.
4) Spreek/zing in de microfoon. Door de ge-
voeligheid
te
wijzigen,
All manuals and user guides at all-guides.com
volumeniveau van de microfoon corrigeren
→
5) De microfoon kan worden vergrendeld, om
een onbedoelde wijziging van de instellingen
of het uitschakelen te verhinderen
stuk 5.3.
6) Nadat alle instellingen zijn doorgevoerd,
plaatst u de kap (3) terug. De kap kan ook
vervangen worden door de bijgeleverde ge-
kleurde kappen. Zo kunt u diverse systemen
met verschillende radiofrequenties met kleur
markeren.
7) Om de microfoon uit te schakelen, plaatst u
de POWER-schakelaar (4) na gebruik in de
stand OFF. Het display geeft even de mel-
ding
5.1 De zenderfrequentie instellen
1) Houd de toets SET (8) 2 seconden ingedrukt.
Het display geeft even
selt dan terug naar de vorige weergave. In
het display knippert de melding MHZ.
2) Stel met de pijltoetsen de frequentie in: bij
elke keer drukken op de toets
dert de frequentie met 125 kHz, bij elke keer
drukken op de toets
quentie toe met 125 kHz.
leeg
3) Sla de instelling op door op de toets SET te
drukken. Op het display verschijnt even de
melding
ten, het apparaat wisselt naar normaal bedrijf.
5.2 De gevoeligheid instellen
1) Roep eerst de frequentie-instelmodus op:
Houd de toets SET (8) 2 seconden ingedrukt.
2) Zodra op het display de melding MHZ knip-
→
pert, drukt u even op de toets SET om naar
de gevoeligheidsmodus te wisselen: Op het
display verschijnt even de melding
daarna de ingestelde gevoeligheid (0 dB,
-10 dB, -20 dB of -30 dB).
kunt
u
het
zie hoofdstuk 5.2.
weer en gaat dan uit.
Opmerking: Om de instelmodus zonder in-
stelling te verlaten, drukt u verschillende
keren op de toets SET tot op het display de
melding
verschijnt. Het apparaat
schakelt daarna terug naar normaal bedrijf.
(10), neemt de fre-
Opmerking: Bij gelijktijdig gebruik van ver-
schillende radiosystemen moeten de ra-
diofrequenties van de afzonderlijke syste-
men
zorgvuldig
op
afgestemd om storingen te vermijden.
, de instelmodus wordt verla-
Opmerking: Om de instelmodus zonder in-
stelling te verlaten, drukt u verschillende
NL
B
→
hoofd-
weer en wis-
(9), vermin-
elkaar
worden
,
17