Netherlands
Automatische zelfnivellering. De laser begint altijd met automatische zelfnivellering. De laser
stopt en knippert als hij uit zijn positie wordt gestoten en herstart automatisch na een nieuwe
zelfnivellering. Druk op
om naar de handmatige modus te gaan en de zelfnivellering uit te
schakelen.
Scanmodus. De laserstraal scant zijdelings. De laserstraal is duidelijker te zien dan bij het draaien.
Druk op toets
om de scanmodus te starten. Vergroot of verklein de scanhoek met de toets
. Het scangebied wordt opzij gedraaid met de toetsen ▲ ▼.
Draaisnelheid. Druk op
om de draaisnelheid te verhogen of te verlagen. Bij langzaam
draaien is de laserstraal beter zichtbaar, maar bij gebruik van de laserontvanger kan beter een hoge
snelheid worden toegepast. Bij 0 tpm draait de laserpunt met behulp van de toetsen ▲ ▼ opzij.
Hellingmodus. Druk tegelijkertijd op
en
. Kantel de laser met behulp van de toetsen ▲
▼ langs de Y-as. Lees de helling af t.o.v. een liniaal. 1 dm niveauverschil op 10 m afstand = 1 %
helling.
Kantelmodus. Dit is een veiligheidsfunctie waardoor wordt voorkomen dat de laser automatisch
herstart nadat deze uit zijn stand is gestoten en mogelijk van hoogte is veranderd. Druk op
.
Als de laser is verstoord, stopt deze. De LED knippert, er klinkt gedurende 12 seconden een
akoestisch alarm en de laser moet worden herstart. Controleer na het herstarten de hoogte ten
opzichte van de hoogte van vóór het stoppen.
Controle. Afb. 3 Plaats de laser circa 15 m van een wand af en richt de X-as ten opzichte van die
wand. Start de laser. Markeer het X1-niveau op de muur. Draai de laser 180⁰, zonder dat de
hoogte verandert. Markeer het X2-niveau. Het verschil tussen X1 en X2 mag op een afstand van
15 m niet meer dan 3 mm bedragen. Herhaal de test met de Y1- en Y2-as.
Kalibratie. Druk tegelijkertijd op de toetsen
en
. Laat alleen
los. Na 3 seconden
knippert de Y-indicator eenmaal en vervolgens knippert de X-indicator om daarna permanent te
gaan branden. Laat dan de
-toets los. Stel nu de X-as met de toetsen ▲ ▼ af totdat de X-as
tussen de eerder aangebrachte markeringen valt.
Als de afstelling van de X-as gereed is, drukt u op
om de Y-as af te stellen.
Draai het apparaat 90°, zonder dat de hoogte verandert. Als de Y-indicator brandt, stelt u met
behulp van de toetsen ▲ ▼ de Y-as op dezelfde manier af. Druk op
om de kalibratie op te
slaan. De kalibratie is voltooid en de unit wordt uitgeschakeld.
Controle/kalibratie van de Z-as. Afb. 4. Plaats de laser in verticale positie tussen twee wanden met
ca. 10 m tussenruimte, met de onderkant van de laser op een afstand van 0,5 m tot de ene wand.
Markeer het onderste en het bovenste punt op de wand. Verplaats het instrument naar de
tegenoverliggende wand met de onderkant 0,5 m van de wand en stel de hoogte van de laser zo af
dat het onderste punt op één lijn ligt met de eerdere aanduiding van het bovenste punt.
Als de afwijking groter is dan 4 mm, moet er een kalibratie plaatsvinden. Druk tegelijkertijd op de
24