Dubbele lus
De sabotagelus en alarmlus kunnen met twee draden
worden bewaakt.
In een normale situatie (geen alarm) bedraagt de
impedantie van de dubbele lus 4.7 kΩ. Bij een
detectoralarm wordt het alarmrelaiscontact geopend en
stijgt de impedantie van de dubbele lus naar 9.4 kΩ, en
wordt zo een alarm aangegeven. Wanneer de
detectorbehuizing wordt geopend, wordt het
sabotagecircuit geopend en wordt de dubbele lus
onderbroken, en wordt zo een sabotagealarm
aangegeven.
Aansluitingen 4 en 5 zijn met elkaar verbonden.
Zone-inputs van het bedieningspaneel zijn aangesloten
op aansluitingen 4 en 7.
De aansluitingen 3 en 6 worden niet gebruikt.
PIR dipswitches
Tabel 1: PIR dipswitches
Functie
Dipswitch Aan
1. Polariteit
Actieve hoge*
2. Deurbel
Bel Aan
3. Belrichting
Links naar rechts*
4. Lampjes
Lampjes Aan*
* Fabrieksprogrammering
Dipswitch 1: Polariteit van controlespanning (CS)
Aan: "Actieve hoge" biedt de standaard logica met "Actieve
hoge"-logica om de ingangen Looptest en Dag/nacht in te
schakelen.
Uit: "Actieve lage" biedt "Actieve lage"-logica om de ingangen
Looptest en Dag/nacht in te schakelen.
Dipswitch 2: Bel
Zie figuur 12.
Overdag kan de detector de richting van de indringer
onderscheiden. U schakelt deze optie uit door de detector in te
stellen op Bel uit. Wanneer de bel aan staat, slaat de detector
alarm wanneer de indringer van rechts naar links of van links
naar rechts door de gordijnen loopt.
Opmerking:
Als de aansluiting Dag/nacht niet wordt gebruikt
en de bel is ingeschakeld, staat de bel zowel tijdens de modus
inschakelen als de modus uitschakelen (Dag/nacht) aan.
Dipswitch 3: Belrichting
Zie figuur 13.
Aan: Alarm wordt geactiveerd wanneer een indringer van links
naar rechts loopt.
Uit: Alarm wordt geactiveerd wanneer een indringer van rechts
naar links loopt.
Ga met uw rug naar de detector staan om links en rechts te
bepalen.
P/N 145797999-2 (ML) • REV G • ISS 20DEC18
Dipswitch 4: Lampjes
Aan: Beide lampjes op de detector blijven altijd ingeschakeld.
Uit: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, worden beide
lampjes geregeld door de ingang Looptest en Dag/nacht in te
schakelen.
De straal uitlijnen en de looptest van de
detector uitvoeren
Met behulp van het VE710-uitlijningsgereedschap
Zie figuur 18 en 19.
1.
2.
3.
Dipswitch Uit
Actieve lage
Bel Uit*
4.
Rechts naar links
Lampjes Uit
5.
6.
Zonder het uitlijningsgereedschap
Zie figuur 19.
1.
2.
3.
Plaats de VE710 in het subframe, met de Aan/Uit-
schakelaar naar de grond gericht.
Sluit aan op de COM-poort.
Schakel de VE710 in.
WAARSCHUWING! Kijk nooit recht in de laserstraal.
Het afgegeven vermogen is minder dan 1 mW. De laser
van de VE710 is door IEC60825-1 geclassificeerd als een
Class 2 laser. De reflex van het oog om te knipperen is
snel genoeg om permanente schade aan het oog te
voorkomen.
De laserstip geeft de uitlijning van de detector aan
(figuur 18). Als die stip op de wand afwijkt van het midden
van het gewenste detectiegebied 1 m vanaf de grond,
draait u de borgschroeven in de basis los (zie figuur 4) en
gebruikt u de drie bijstelschroeven in de basis om de
detector weer met het midden uit te lijnen, zoals in
figuur 19 is weergegeven. Nadat u de stip weer juist hebt
uitgelijnd, draait u de borgschroeven op de basis weer
vast.
Verwijder het uitlijningsgereedschap en plaats de deksel
terug.
Voer de looptest uit. Controleer dat het rode lampje AAN
is na de looptest.
Plaats de spiegelsegmentafschermingen zodat de
detector zich in de modus single-curtain (enkele beam)
bevindt.
Stel J2 in op Aan en wacht tot beide lampjes Uit zijn.
Loop in het grootst mogelijke bereik met een normale
snelheid door het kijkveld van de detector (zonder te
stoppen). Wanneer u in de straal terechtkomt, beginnen
beide lampjes gelijktijdig te knipperen.
Als, nadat u door de straal bent gelopen:
a.
Het rode lampje AAN is (figuur 20, item 1), is de
uitlijning geslaagd.
b.
De rode en gele lampjes gelijktijdig knipperen, dan
bevindt er zich een obstructie in het kijkveld en is het
kijkveld ontoereikend om een alarmsituatie te
verifiëren.
Er zijn twee mogelijkheden:
•
Als het knipperen begon aan het einde van het
detectiegebied, dient u de laserstraal meer naar links
uit te lijnen (figuur 20, item 2).
31 / 48