Als de omgevingstemperatuur lager blijkt dan de gewenste waarde wordt aanbevolen
een hogere curve in te stellen en omgekeerd. Verhoog of verlaag de curve met één
eenheid en verifieer daarna de omgevingstemperatuur.
90
85
80
70
60
50
40
30
20
20
10
fig. 13 - Compensatiecurven
OFFSET = 20
90
10
9
8
7
85
6
80
5
70
4
60
3
50
2
40
1
30
20
20
10
0
-10
-20
fig. 14 - Voorbeeld van parallelle verplaatsing van de compensatiecurven
Regeling vanaf de timerafstandsbediening
tabella 1Is de verwarmingsketel aangesloten op een Timerafstandsbediening
A
(optioneel), dan worden de bovengenoemde afstellingen uitgevoerd volgens
hetgeen vermeld staat in . Bovendien wordt op het display van het bediening-
spaneel (detail 5 - fig. 1) de actuele, door de Timerafstandsbediening gemeten
omgevingstemperatuur weergegeven.
Tabella. 1
Regeling van verwarmingstem-
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de Timerafstandsbediening afge-
peratuur
steld worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Regeling van temperatuur sani-
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de Timerafstandsbediening afge-
tair water
steld worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Omschakelen Zomer/Winter
De functie Zomer heeft voorrang op de eventuele vraag om verwarming van de
Timerafstandsbediening.
Bij uitschakeling van de functie Sanitair in het menu van de Timerafstandsbe-
diening gaat de verwarmingsketel over naar de modus Economy. In dit geval is
toets 7 - fig. 1 op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel uitge-
schakeld.
Keuze Eco/Comfort
Bij inschakeling van de functie Sanitair in het menu Timerafstandsbediening
gaat de verwarmingsketel over naar de modus Comfort. In dit geval kan met
toets 7 - fig. 1 op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel een van
beide functies gekozen worden.
Weersafhankelijke temperatuur
Zowel de Timerafstandsbediening als de elektronische kaart van de ketel behe-
ren beide de regeling met Weersafhankelijke Temperatuur: van deze twee is
de Weersafhankelijke Temperatuur van de kaart van de verwarmingsketel prio-
ritair.
Regeling hydraulische druk installatie
De vuldruk bij een koude installatie, weergegeven op het display, moet ongeveer 1,0 bar
bedragen. Wanneer de druk in de installatie onder de minimumwaarden daalt, activeert
de kaart van de verwarmingsketel storing F37 (fig. 15).
fig. 15 - Storing druk installatie onvoldoende
Wanneer de druk in de installatie weer hersteld is, activeert de verwarmingske-
A
tel een ontluchtingscyclus van 120 seconden, hetgeen op het display met FH
wordt weergegeven.
48
NL
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
-10
-20
OFFSET = 40
90
10
9
8
7
85
80
70
60
50
40
30
20
20
10
0
3. INSTALLATIE
3.1 Algemene regels
DE INSTALLATIE VAN DE VERWARMINGSKETEL MAG UITSLUITEND DOOR GES-
PECIALISEERD EN SPECIFIEK OPGELEID PERSONEEL WORDEN UITGEVOERD,
MET INACHTNEMING VAN ALLE INSTRUCTIES VAN DEZE TECHNISCHE HAND-
LEIDING, VAN DE BEPALINGEN VAN DE GELDENDE WETGEVING, VAN DE VOOR-
SCHRIFTEN VAN DE PLAATSELIJK EN LANDELIJK VAN KRACHT ZIJNDE
NORMEN, EN VOLGENS DE REGELS VAN GOEDE TECHNIEK.
3.2 2.3 Installatieplaats
De verwarmingsketel moet in een aparte ruimte geïnstalleerd worden, met ventilatieope-
ningen naar buiten, in overeenstemming met de geldende voorschriften. Als er zich in
dezelfde ruimte meerdere branders of afzuigsystemen bevinden die tegelijk kunnen fun-
ctioneren, moeten de ventilatieopeningen zodanig van afmeting zijn dat alle apparatuur
tegelijkertijd kan functioneren. De plaats van installatie mag geen brandbare voorwerpen
of materialen bevatten, bijtende gassen of vluchtige stoffen, die aangezogen worden
door de branderventilator en verstopping van de interne leidingen van de brander of de
verbrandingskop kunnen veroorzaken. Het vertrek moet droog zijn en mag niet bloot-
staan aan regen, sneeuw of vorst.
Als het apparaat wordt ingebouwd of als er meubels naast worden gemonteerd,
A
moet er ruimte worden vrijgehouden om de ommanteling te demonteren en de
normale onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Na montage van de ve-
rwarmingsketel met de brander op de deur aan de voorzijde, moet er gecontro-
leerd worden of de deur probleemloos geopend kan worden, zonder dat de
brander tegen de muur of andere obstakels stoot.
6
5
4
3.3 Hydraulische aansluitingen
3
Het thermisch vermogen van het apparaat moet vooraf worden vastgesteld door bereke-
ning van de warmtebehoefte van het gebouw volgens de geldende voorschriften. De in-
2
stallatie moet uitgerust zijn met alle componenten, zodat ze correct en regelmatig kan
1
werken. Het is raadzaam om tussen verwarmingsketel en verwarmingsinstallatie afslui-
tkleppen te plaatsen waarmee de verwarmingsketel zo nodig van de installatie geïsole-
erd kan worden.
B
De afvoer van de veiligheidsklep moet worden verbonden met een trechter of
-10
-20
een verzamelleiding, om te voorkomen dat er water over de vloer loopt als er
overdruk in het verwarmingscircuit is. Indien dit niet gebeurt en de afvoerklep
ingrijpt waardoor de ruimte onder water loopt, kan de fabrikant van de verwar-
mingsketel niet aansprakelijk worden gesteld.
Gebruik de leidingen van de hydraulische installaties niet voor aarding van
elektrische apparaten.
Reinig, voordat u de installatie verricht, alle leidingen van het systeem zorgvuldig om
eventuele restmaterialen of vuil te verwijderen, die de goede werking van het apparaat
nadelig kunnen beïnvloeden.
Verricht de aansluitingen op de overeenkomstige aansluitpunten, zoals in de afbeelding
van cap. 5 is weergegeven en volgens de op het apparaat aangebrachte symbolen.
B
Installeer op de ingang van het koude sanitaire water de terugslag- en veilighei-
dsklep, die bij de verwarmingsketel geleverd zijn.
Kenmerken van het water van de installatie
Bij een waterhardheidsgraad van meer dan 25° Fr (1°F = 10ppm CaCO3), is het nood-
zakelijk dat het water op passende wijze behandeld wordt om afzettingen in de verwar-
mingsketel te voorkomen. Na behandeling mag de hardheidsgraad niet minder dan 15°F
bedragen (DPR 236/88 betreffende gebruik van water bestemd voor consumptie).
Behandeling van het water is onontbeerlijk bij uitgebreide installaties of bij frequente in-
voer van suppletiewater in de installatie.
B
Indien er een waterontharder bij de inlaat van het koude water van de verwar-
mingsketel wordt geïnstalleerd, dient u erop te letten dat de hardheidsgraad
niet te laag wordt daar de magnesiumanode van de boiler daardoor sneller
achteruit kan gaan.
Antivriessysteem, antivriesmiddel, additieven en remmende stoffen
De verwarmingsketel is uitgerust met een antivriessysteem, dat de ketel inschakelt in ve-
rwarmingsmodus wanneer de temperatuur van het toevoerwater onder de 6 °C daalt.
Het systeem functioneert niet wanneer het apparaat niet van stroom en/of gas wordt vo-
orzien. Het gebruik van antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen is, indien no-
odzakelijk, uitsluitend toegestaan indien de fabrikant van dergelijke vloeistof of
additieven garant staat voor het feit dat zijn producten voor het betreffende doel geschikt
zijn en geen schade veroorzaken aan de warmtewisselaar of aan overige componenten
en/of materialen van verwarmingsketel en installatie. Het is verboden antivriesmiddelen,
additieven en remmende stoffen te gebruiken die bestemd zijn voor algemene doelein-
den en niet specifiek bedoeld voor verwarmingsinstallaties en ongeschikt voor het ma-
teriaal waaruit verwarmingsketel en installatie samengesteld zijn.
3.4 Aansluiting van de brander
Er kan gebruik worden gemaakt van een olie- of gasbrander met geblazen lucht voor vu-
urgangen onder druk, indien de kenmerken ervan geschikt zijn voor de afmetingen van
de vuurgang van de ketel en voor de overdruk ervan. De brander moet gekozen worden
volgens de aanwijzingen van de fabrikant, op grond van het werkbereik, brandstofver-
bruik, drukveld en de lengte van de verbrandingskamer. Monteer de brander volgens de
aanwijzingen van Uw Fabrikant.
cod. 3540S464 - Rev. 01 - 10/2012
ATLAS D 42 K 130