Inbedrijfstelling
4.5
Reiniging van conserveringsmiddelen bij
eerste inbedrijfstelling
1. Aanzuigslang (afb. 6, pos. 1) en retourslang (2) in een reservoir
met geschikt reinigingsmiddel dompelen.
2. Drukregelknop (3) in de gele zone op minimale druk draaien.
3. Ontlastingsventiel (4) openen, ventielstand PRIME (k
circulatie).
4. Apparaat inschakelen (5) ON (AAN)
5. Wachten, tot er reinigingsmiddel uit de retourslang komt.
6. Ontlastingsventiel sluiten, ventielstand SPRAY (p spuiten).
7. Haal de trekker van het spuitpistool over.
8. Spuit het reinigingsmiddel uit het apparaat in een open
verzamelreservoir.
5
3
4.6
Het apparaat met bedekkingsmateriaal in
gebruik nemen
1. Aanzuigslang (afb. 6, pos. 1) en retourslang (2) in het reservoir
met bedekkingsmateriaal dompelen.
2. Drukregelknop (3) in de gele zone op minimale druk draaien.
3. Ontlastingsventiel (4) openen, ventielstand PRIME (k
circulatie).
4. Apparaat inschakelen (5) ON (AAN)
5. Wachten tot er bedekkingsmateriaal uit de retourslang komt.
6. Ontlastingsventiel sluiten, ventielstand SPRAY (p spuiten).
7. Spuitpistool meerdere keren bedienen en in een
verzamelreservoir spuiten, tot het bedekkingsmateriaal
ononderbroken uit het spuitpistool komt.
8. Druk verhogen, de drukregelknop langzaam hoger draaien
Spuitresultaat controleren, druk verhogen tot de verstuiving
optimaal is.
Drukregelknop altijd op de laagste stand zetten waarbij de
verstuiving nog goed is.
9. Het apparaat is klaar om te spuiten.
4
NL
5.
Spuittechniek
Spuitgevaar. Spuit nooit zonder de bescherming
van de spuitkop. Haal NOOIT de trekker van het
pistool over wanneer de sproeikop zich niet in
de spuit- of ontstoppingsstand bevindt. Activeer
ALTIJD de grendel van de trekker van het pistool
voordat u de spuitkop verwijdert, vervangt of
reinigt.
Voor een goede verfbeurt is een gelijke coating over het hele
oppervlak uiterst belangrijk. Beweeg uw arm tegen een constant
snelheid en houd het spuitpistool op een constante afstand van het
oppervlak. De beste spuitafstand is 25 tot 30 cm tussen de spuitkop
en het oppervlak.
1
2
Houd het spuitpistool in een rechte hoek ten opzichte van het
oppervlak. Dit betekent dat u uw hele arm naar achteren en naar
voren moet bewegen in plaats van uw pols te buigen.
Houd het spuitpistool loodrecht op het oppervlak, anders wordt een
uiteinde van het patroon dikker dan het andere.
Haal de trekker van het pistool over nadat u de werkslag bent gestart.
Laat de trekker los voordat u de werkslag stopt. Het spuitpistool
zou moeten bewegen wanneer de trekker wordt overgehaald en
losgelaten. Overlap elke werkslag voor ongeveer 30%. Dit zorgt voor
een effen coating.
i
Bij zeer scherpe randzones en strepen in de
spuitstraal moet de spuitdruk worden verhoogd, of
het materiaal worden verdund.
28
25 - 30 cm
25 - 30 cm
25 - 30 cm
Spuittechniek
ProSpray 3.21