10.2 Werklampje in- en uitschakelen,
afb. 1 + 6
Inschakelen:
Stel de lichtschakelaar (1) in de positie „I". Het wer-
klampje (23) brandt.
Uitschakelen:
Stel de lichtschakelaar (1) in de positie „0". Het wer-
klampje gaat uit.
10.3 Toerental instellen, afb. 1
m VOORZICHTIG:
Verander de snelheid nooit als het apparaat in werking is.
• Stel de snelheidsregelaar (2) in op een positie tus-
sen 1 en 6.
• Kies de juiste snelheid voor het werkstuk dat moet
worden gezaagd.
m VOORZICHTIG:
De snelheidsregelaar (4) kan maar tot 6 en terug naar
1 worden gedraaid. Als deze met kracht voorbij 6 of
1 wordt gedraaid, kan de snelheid wellicht niet meer
worden ingesteld.
11. Werkinstructies
11.1 Tips voor beter zagen (afb. 7)
De volgende aanbevelingen moeten als leidraad wor-
den gebruikt (zie in afbeelding 7 de tabel „Aanbevolen
zaagposities").
• Verdraai de zaagband nooit tijdens het zagen.
• Gebruik voor de metaallintzaag geen vloeibaar
koelmiddel. Het gebruik van vloeibare koelmidde-
len veroorzaakt afzettingen op de rubberbanden (7)
en reduceer de zaagcapaciteit.
• Als tijdens het zagen hevige trillingen optreden,
moet u ervoor zorgen dat het te zagen werkstuk
goed is vastgeklemd. Als de trillingen aanhouden,
moet de zaagband worden vervangen.
• Borg het werkstuk tegen wegglijden, bijv. met een
bankschroef (16) van de zaagtafel (24).
• Gebruik bij het zagen het eigengewicht van de zaag.
Oefen geen aanvullende druk uit.
• Wacht tot de zaag het volledige toerental heeft be-
reikt, voordat u deze voorzichtig met het werkstuk in
contact brengt.
• Als de zaagband (7) blokkeert, schakelt u het appa-
raat direct uit.
• Verdraai de zaagband (7) niet tijdens de snede.
• Zorg ervoor dat het apparaat stabiel en veilig staat.
U kunt het apparaat voor de veiligheid op een ge-
schikte plaats bevestigen. Er zijn 4 boorgaten (25)
in de bodem van de behuizing aangebracht voor
montage op een stevige en vlakke ondergrond.
Steek daartoe door de 4 boorgaten (25) geschikt be-
vestigingsmateriaal (niet bij de levering inbegrepen)
dat bij de ondergrond hoort. Gebruik het bevesti-
gingsmateriaal om het apparaat op de ondergrond
te bevestigen.
m WAARSCHUWING!
Verwijder het werkstuk pas nadat de zaag volledig tot
stilstand is gekomen.
12. Elektrische aansluiting
De geïnstalleerde elektromotor is bedrijfsklaar aange-
sloten. De aansluiting voldoet aan de relevante VDE-
en DIN-voorschriften.
De netaansluiting van de klant en het gebruikte ver-
lengsnoer moeten eveneens aan deze voorschriften
voldoen.
Defecte elektrische aansluitkabel
Bij elektrische aansluitkabels treedt vaak schade aan
de isolatie op.
Mogelijke oorzaken zijn:
• Drukpunten, als aansluitkabels door venster- of
deuropeningen worden geleid.
• Knikken door een onvakkundige bevestiging of ge-
leiding van het netsnoer.
• Snijplekken omdat over het netsnoer is gereden.
• Beschadigde isolatie omdat de stekker uit de wand-
contactdoos is getrokken.
• Scheuren door veroudering van de isolatie.
Dergelijke defecte elektrische aansluitkabels mogen
niet worden gebruikt en zijn levensgevaarlijk als de iso-
latie is beschadigd.
Controleer de elektrische aansluitkabels regelmatig op
schade. Let erop dat bij het controleren het netsnoer
niet op het stroomnet is aangesloten.
Elektrische aansluitkabels moeten aan de relevante
VDE- en DIN-voorschriften voldoen. Gebruik uitslui-
tend aansluitkabels met de aanduiding H05VV-F.
Op de aansluitkabel moet de type-aanduiding vermeld
staan.
www.scheppach.com
NL | 67