BEVEILIGINGSSYSTEEM
Beveiligingssysteem en foutaanduiding
De robotmaaier is uitgerust met een beveiligingssysteem. Wanneer een fout optreedt, wordt het beveiligingssysteem geactiveerd en stoppen alle
motoren automatisch. Informatie over de fouten wordt door middel van een foutcode aangegeven op het lcd-scherm.
Foutcode
Informatie over de foutcode
E012
De rechter wielmotor heeft een probleem. Vreemde voorwerpen, zoals gras of takken, voorko-
E013
De linker wielmotor heeft een probleem.
E020
De maaimotor is overbelast.
E021
De maaimotor heeft een probleem.
E030
De motor voor de maaihoogte is
overbelast.
E031
De motor voor de maaihoogte heeft een
probleem.
E040
Er is geen draadsignaal.
E041
Het apparaat gaat buiten het maaigebied. De begrenzingsdraad is verkeerd gemonteerd of
E051
Tijdelijk probleem.
E060
De acculading is op.
E064
De acculading is laag.
E080
De elektronica heeft een probleem.
E100
Het apparaat zit vast.
E101
Er is een probleem met het koppelen.
E102
Ondersteboven.
Oorzaak
men dat de wielen kunnen draaien, of de wielmotor is
overbelast als gevolg van herhaaldelijk botsen.
De maaimotor is om een of andere reden overbe-
last. Bijvoorbeeld, doordat vreemde voorwerpen,
zoals gras of takken, het draaien van de maaischijf
hinderen.
De motor voor de maaihoogte is om een of andere
reden overbelast. Bijvoorbeeld, doordat vreemde
voorwerpen, zoals gras of takken, de bewegin-
gen van het stelmechanisme voor de maaihoogte
hinderen.
De aansluiting van de netspanningsadapter, cabti-
re-kabel of begrenzingsdraad is slecht of beschadigd.
De kanaalcode van het apparaat en die van het laad-
station zijn verschillend.
Het apparaat bevindt zich te ver van de
begrenzingsdraad.
De signalen worden geblokkeerd door metalen
voorwerpen in de omgeving (afrasteringen, beton-
wapening) of als gevolg van storing door andere
apparaten.
aangesloten. Bijvoorbeeld, de begrenzingsdraden
kruisen elkaar of het apparaat gaat buiten het maai-
gebied vanwege een hoge helling.
De signalen worden geblokkeerd door metalen
voorwerpen in de omgeving (afrasteringen, beton-
wapening) of als gevolg van storing door andere
apparaten.
De werking van het apparaat wordt gestoord door de
signalen vanaf andere producten in de buurt.
Het apparaat heeft een hoge temperatuur, of de
"STOP"-knop blijft actief nadat de opdracht om te
maaien is gegeven.
Het apparaat kon geen laadstation vinden.
De optie voor maaien is ingesteld op [Auto mowing
(Automatisch maaien )] tijdens het maaien in het
subgebied.
De accu is leeg.
De accu is te ver ontladen.
De accu is leeg.
Er is een tijdelijk probleem met betrekking tot de
elektronica of de firmware van het apparaat.
De achterwielen slippen als gevolg van modderige
omstandigheden.
Het apparaat kon niet aan het laadstation worden
gekoppeld, of het laadstation heeft een storing.
Het apparaat is sterk gekanteld of omgerold.
115
NEDERLANDS
Handeling
Inspecteer de wielen en verwijder alle vreemde
voorwerpen. Controleer ook of de gebruiksomgeving
voldoet aan de maaiomgeving die wordt beschreven
in de gebruiksaanwijzing.
Herstart na enige tijd het apparaat.
Inspecteer het gebied rondom de maaischijf en ver-
wijder alle vreemde voorwerpen.
Herstart na enige tijd het apparaat.
Inspecteer het stelmechanisme voor de maaihoogte
en verwijder alle vreemde voorwerpen.
Controleer de indicator op het laadstation.
Groen, brandt: Neem contact op met de dealer of ons
verkoopkantoor.
Rood, knippert: Controleer de begrenzingsdraad en
sluit hem opnieuw aan. Vervang hem als u enige
schade opmerkt.
Uit: Controleer de netspanningsadapter en cabti-
re-kabel, en sluit deze opnieuw aan. Vervang deze
als u enige schade opmerkt.
Verander de kanaalcode van het draadsignaal dien-
overeenkomstig in het menu [Security (Beveiliging)].
Monteer de begrenzingsdraad opnieuw zodat het
gehele maaigebied binnen 35 meter van de begren-
zingsdraad valt.
Verhoog de signaalsterkte in het maaigebied door het
aantal eilanden in het maaigebied te verhogen, het
maaigebied te verkleinen, enz.
Controleer of de begrenzingsdraden goed zijn
gemonteerd en aangesloten op het laadstation.
Voor de montageprocedure raadpleegt u het hoofd-
stuk over het monteren van de begrenzingsdraad in
de Montagehandleiding.
Verhoog de signaalsterkte in het maaigebied door het
aantal eilanden in het maaigebied te verhogen, het
maaigebied te verkleinen, enz.
Verander de kanaalcode van het draadsignaal dien-
overeenkomstig in het menu [Security (Beveiliging)].
En monteer de begrenzingsdraden opnieuw zodanig
dat beide begrenzingsdraden meer dan 1 meter van
elkaar verwijderd blijven.
Herstart na enige tijd het apparaat, of geef de
"STOP"-knop vrij door het displaydeksel te sluiten
nadat de opdracht om te maaien is gegeven.
Controleer de montage van de begrenzingsdraad en
begeleidingsdraad.
Voor de montageprocedure raadpleegt u het hoofd-
stuk over het monteren van de begrenzingsdraad en
de begeleidingsdraad in de Montagehandleiding.
Stel de optie voor maaien in op [Mowing without
charging (Maaien zonder op te laden)] tijdens het
maaien in het subgebied. Tijdens het maaien in het
subgebied kan het apparaat niet terugkeren naar het
laadstation.
Koppel het apparaat aan het laadstation om het op
te laden.
Als het probleem aanhoudt, neemt u contact op met
de dealer of ons verkoopkantoor.
Herstart het apparaat.
Als het probleem aanhoudt, neemt u contact op met
de dealer of ons verkoopkantoor.
Voorkom dat de achterwielen slippen door de grond
vlak te maken of het maaigebied te beperken met
behulp van de begrenzingsdraad.
Reinig elk aansluitpunt. Als het laadstation schuin
of scheef staat, plaatst u dit recht en vlak. Als de
indicator van het laadstation rood brandt, trekt u de
plug eruit, wacht u even en herstart u vervolgens het
laadstation.
Corrigeer de stand van het apparaat.