Bovendien moet het volgende in acht worden genomen:
Om een probleemloze functie van de aansluitarmatuur te garanderen, mag deze alleen in ruimtes gemonteerd worden die be-
schermd zijn tegen vorst. Het verloop van de veiligheidsklep moet open en zichtbaar zijn en de verloopleiding van de druppelvanger
(trechter expansiewater) moet in het afvoerkanaal worden ingeleid, zodat er geen vorst en verstopping door vuil en daardoor een
storing kan optreden. Er moet gecontroleerd worden of de druppelbeker resp. ontwateringsonderdeel vrij is van afzettingen en vuil.
Er mag tussen de veiligheidsklep en de koudwatertoevoer van het reservoir geen afsluitklep of een andere afsluiting worden ge-
monteerd.
De aftapopeningen van de veiligheidsklep (verbruikswater evenals verwarmingscircuit) moeten in een overeenkomstig ontwate-
ringsonderdeel uitmonden, om eventuele schade door het uittreden van hete vloeistof te voorkomen.
De veiligheidsklep moet ingesteld zijn op een startdruk, die onder de nominale druk van het reservoir ligt. Voor de uiteindelijke
aansluiting van het reservoir moet de koudwatertoevoer worden doorgespoeld.
Na de uitgevoerde wateraansluiting en lucht vrije vulling van het reservoir moet de functie van de aansluitarmatuur
worden gecontroleerd.
Bij het optillen of draaien (ventileren) van de testknop van de veiligheidsklep moet het water probleemloos en zonder opstopping
door de afvoertrechter voor expansiewater kunnen stromen.
De afsluitklep wordt gesloten voor de controle van de terugslagklep. Er mag geen water uit de geopende controleklep lopen. De
controle van de veiligheidsklep moet conform DIN 1988-8 of ÖNORM B 2531-1 plaatsvinden.
De bediening van het reservoir gebeurt via de warmwaterklep van de gebruiksarmatuur (mengkraan). Het reservoir staat daarom
continu onder bedrijfsdruk. Om de binnenketel bij de verwarming tegen overdruk te beschermen, wordt het uittredende expan-
siewater bij elke verwarming door de veiligheidsklep afgevoerd. De terugslagklep voorkomt bij een drukverval in de leidingen het
terugstromen van het warm water naar het leidingnet voor koud water en beschermt zo de ketel tegen opwarming zonder water.
Door de afsluitklep kan het reservoir aan waterzijde en daardoor ook drukmatig van het leidingnet voor koudwater worden ont-
koppeld, en indien nodig door de aftapkraan worden geleegd.
Om een probleemloze reparatie, demontage of vervanging van het apparaat mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de
aansluiting van het reservoir met een verwijderbare verbinding (Hollander) wordt gemaakt. Lekkages van het reservoir, als
gevolg van een incorrecte aansluiting, en de schade en gevolgschade die hierdoor is ontstaan, zijn uitgesloten van de garan-
tie en de productaansprakelijkheid.
3. CIRCULATIE-AANSLUITING
Een circulatie-aansluiting moet vanwege ernstig energieverlies als mogelijkheid worden vermeden. Als een wijdvertakt verbruiks-
waternet een circulatieleiding vereist, moet deze goed worden geïsoleerd en de circulatiepomp moet via een tijdschakelaar en/of
thermostaat worden aangestuurd. De schakeltemperatuur van de thermostaten moet laag worden ingesteld (45 °C). De circulatie-
steunen zijn voorzien van een buitendraad.
4. VERWARMINGSINZET
SH
Bij boilers waarop het typeplaatje een »..M..« is aangegeven, is een mof ingebouwd, die gebruikt kan worden voor de inbouw van
een inschoefbaar elektrisch verwarmingslichaam, voor extra- of naverwarming. Inschroefbare verwarmingslichamen zijn in hun
technische ontwerp als zog. extra verwarming bedoelt, en mogen niet gebruikt worden als langdurige verwarming (uitval door
natuurlijke verwarming biedt geen reclamatiereden).
RWT
Alle metalen inschuif- (inbouw-) delen met grotere metalen oppervlakken (bijv. condensator, inschuifbare warmtepompen, koel-
ribwisselaars, elektro-verwarmingen) moeten voor het reservoir elektrisch geïsoleerd worden gemonteerd. Voor bescherming van
de genoemde inschuif- (inbouw-) bouwdelen tegen corrosie door stroomuitloop, raden wij een gedefinieerde overgangsweerstand
van ca. 600 Ω (indien niet reeds af fabriek ingebouwd) aan. De boilers mogen niet met gemonteerde koelribwisselaar worden ge-
transporteerd. De montage moet op locatie plaatsvinden. Bij alle aansluitmoffen moet op een volledige schroefdraadafdekking
worden gelet. Bij de inbouw va een koelribwarmtewisselaar moet er altijd op worden gelet dat de corrosiebescherming in het reser-
voir verder gegarandeerd is. Daarom moet bij de montage van een koelribwarmtewisselaar, als de magnesium-veiligheidsanode
met de flensplaat uit het reservoir is gemonteerd, een overeenkomstige zwerfstroomanode of magnesium-veiligheidsanode wor-
den gemonteerd.
64
Id.Nr. 251571-0