LED brandt „oranje" ⇒ storing
(alleen bij ingebouwde ontladingsregelaar)
a) interne ontladingsregelaar (A2) defect.
b) ruimtethermostaat (B2) defect of niet
aangesloten.
Er vindt geen ontlading plaats.
c) Keuzeknop voor ontlading (R2) defect of
niet aangesloten.
De ruimtetemperatuur wordt tot ca. 22 °C
geregeld.
Radiozekering 5x20mm 2A traag
Als bijkomende bescherming van de elektro-
nische oplaadregelaar is de interne schakeling
voorzien van een uitwisselbare radiozekering.
Deze bevindt zich in een tweedelige houder,
geplaatst tussen de aansluitklemmen X1 en
X2.
Voor vervanging van deze zekering, de bo-
venste houder, waarin de zekering vast zit,
uittrekken.
Hiervoor is de elektrische voeding
voordien uit te schakelen.
2.3 Voorschriften en bepalingen
•
Let op de in de verpakking van het toestel
bijgesloten onderdelen en accessoires!
•
De bouw- en garantieverordening van het
betreffende land moet in acht worden ge-
nomen.
•
De plaats van opstelling moet een voldoen-
de draagvermogen bezitten.
In geval van twijfel moet een bouwkundige
in de arm worden genomen (voor gewich-
ten van de warmteaccumulator zie „Techni-
sche gegevens").
•
De minimale afstanden tot aangrenzende
objecten moeten worden aangehouden B.
•
Alle elektrische aansluit- en installatie-
werkzaamheden moeten conform de VDE-
bepalingen (0100), de voorschriften van
de betreffende nutsbedrijven alsmede de
desbetreffende nationale en regionale voor-
schriften worden uitgevoerd.
•
Het toestel moet via een extra inrichting
met een minimale afstand van minstens
3 mm alpolig van het net kunnen worden
gescheiden. Hiertoe kunnen beveiligingen,
zekeringen en dergelijke worden geïnstal-
leerd.
•
Een verhoging achteraf van het aansluit-
vermogen moet opnieuw door het betref-
fende nutsbedrijf worden goedgekeurd.
Wordt een dergelijke verhoging niet aan
het nutsbedrijf gemeld, dan betekent dit
contractbreuk t.a.v. de stroomleverings-
overeenkomst.
36
•
De bedrijfsmiddelen moeten aan de hand
van het nominaal opgenomen vermogen
van de toestellen worden berekend.
•
Het kenplaatje moet in acht worden geno-
men! De aangegeven spanning moet met
de netspanning overeenkomen.
•
Om aan de VDE-eis ten aanzien van de sta-
biliteit te voldoen, moet het toestel worden
vastgezet.
2.4 Plaats van montage
Het toestel mag niet
– in ruimten worden gebruikt, die als gevolg
van chemicaliën, stof, gassen of dampen
vuur- of explosiegevaarlijk zijn;
– in de onmiddellijke nabijheid van leidingen
of reservoirs gebruikt worden, die brand-
bare of explosiegevaarlijke stoffen voeren
of bevatten;
– gebruikt worden, als de minimale afstan-
den tot aangrenzende objecten niet in
acht worden genomen.
In werkplaatsen of andere ruimten, waarin
uitlaatgassen, olie- en benzinedamp enz.
voorkomen of waarin met oplosmiddelen
en chemicaliën wordt gewerkt, kan vrij lang
aanhoudende stankoverlast en eventueel
verontreiniging optreden.
Opstelwand
Er moet gecontroleerd worden, of er een vol-
doende draagkrachtige bevestigingswand voor
het bevestigen van het toestel aanwezig is.
Is er geen geschikte bevestigingswand aanwe-
zig, dan moet het toestel op de vloer worden
bevestigd (direct aan de vloer vastbouten of
met behulp van een Vario-console [speciale
accessoire]).
Vloer
Het montagevlak voor het toestel moet vlak
en voldoende draagkrachtig zijn, zodat het
toestel niet scheluw trekt.
Er moet een temperatuur-
bestendigheid van de bevestigings-
wand van minstens 85 °C alsmede van de
vloer van minstens 80 °C gegarandeerd zijn.
2.5 Montage van het toestel
Om aan de eisen van het energiebedrijf ten
aanzien van de stabiliteit te voldoen, moet
de warmteaccumulator door een wand- of
vloerbevestiging H tegen losraken beveiligd
worden.
De noodzakelijke bouten en pluggen voor het
bevestigen van het toestel behoren niet tot de
leveringsomvang. Deze moeten door de instal-
lateur aan de hand van het materiaal van de
wand gekozen en geleverd worden.
Wandbevestiging
In de achterwand van het toestel is ter plaatse
van de schakelruimte een gat aangebracht,
waardoor ter bevestiging aan een voldoende
draagkrachtige wand een geschikte bout kan
worden gestoken (voor afmetingen zie „Tech-
nische gegevens", pagina 34).
Alvorens het toestel te bevestigen moet er
op gelet worden, dat de toelaatbare minimale
afstanden tot aangrenzende objecten worden
aangehouden.
Vloerbevestiging
De bevestiging aan de vloer geschiedt door
de bodem van het toestel via de 4 gaten
Ø 9 mm met de vloer te verbinden.
Deze bevestiging is alleen bij afgenomen lucht-
uit- en luchtingangsroosters en verwijderde
luchtgleidings kit mogelijk.
2.5.1 Opstelling van het toestel
C - H
⇒ Luchtuitgangsrooster (4) losschroeven en
afnemen;
⇒ De onderkant van het luchtingangsrooster
(5) van de veren aftrekken, en het rooster
door aanheffen uit de bovenste vijzen ver-
wijderen
⇒ Voorwand (3) alsmede de daarachter
liggende tussenwand (7) telkens aan de
onderste rand losschroeven, naar voren
zwenken en aan de bovenste rand door
enigszins op te tillen uithangen;
⇒ Afdekplaat (9) en al het karton uit de bin-
nenruimte verwijderen. Deze moet volledig
vrij van vreemde voorwerpen zoals ver-
pakking enz. zijn;
⇒ Rechter zijwand (2) licht optillen en afne-
men;
⇒ Netaansluitleidingen alsmede aansluitleidin-
gen voor oplaad- en ontlaadregelsysteem
door de opening in de achterwand van
het toestel (12) in het toestel voeren en
met inachtneming van punt 2.5.2 aansluiten
(aansluitleiding ca. 260 mm afzetten en naar
behoefte inkorten, zo dat de luchtsleuf aan
de zijwand van het toestel vrij blijft);
⇒ Toestel op de plaats van opstelling neerzet-
ten en aan de bevestigingswand (bij nood-
zakelijke vloerbevestiging aan de vloer)
vastbouten.
Warmte-isolatie in het toestel op
transportschade controleren, eventu-
eel vervangen.
Accumulatorelementen inzetten I - J
De accumulatorelementen worden separaat
verpakt geleverd.
Accumulatorelementen met lichte transport-
schade kunnen toch gebruikt worden. De
functie van het toestel wordt daardoor niet
nadelig beïnvloed.
Voor het inzetten van de accumulator-
elementen (8) moeten de verwarmings-
elementen (E5) iets worden opgetild. Het
eerste accumulatorelement met de kom van
het verwarmingselement naar boven op enige
afstand van de rechter warmte-isolatie onder
het verwarmingselement leggen en tegen
de rechter en de achterste warmte-isolatie
schuiven. De sleufgaten vormen de verwar-
mingskanalen.
Let er bij het optillen van de verwarmings-
elementen op, dat de doorlopende gaten in
de zijdelingse warmte-isolatie niet door de
verwarmingselementen worden verwijd.