Breng de aansluiting op het net tot stand door middel van een meerpolige schakelaar of een andere
inrichting die de meerpolige uitschakeling van het net waarborgt (die alle voedingsdraden onderbreekt),
met een openingsafstand tussen de contacten van minimaal 3 mm.
Verwijder het deksel van de klemmenplaat door de bevestigingsschroeven los te draaien.
Breng de aansluitingen tot stand zoals aangegeven aan de achterkant van het klemmenplaatdeksel en
ook op fig. 3 - 4.
Bij het éénfasemodel is de overbelastingsbeveiliging ingebouwd (behalve 2,2 kW), het driefasenmodel
moet daarentegen beveiligd worden door de gebruiker met een thermische magneetschakelaar of met een
aanzetter inclusief een afstandsschakelaar, een thermisch relais en zekeringen stroomopwaarts ervan.
Het overbelastingsrelais moet ingesteld worden op de waarde van de nominale spanning van de motor
die op het typeplaatje staat. Het is toegestaan om het thermische relais op een iets lagere stroomwaarde
dan de waarde op volle belasting in te stellen als het zeker is dat de elektropomp onderbelast is, maar
het is niet toegestaan om de thermische beveiliging op een hogere waarde dan de waarde op volle bela-
sting in te stellen.
Controle van de draairichting bij elektropompen met een driefasenmotor
De draairichting kan gecontroleerd worden voordat de pomp met de te verpompen vloeistof gevuld
wordt mits u de pomp alleen gedurende korte impulsen laat draaien.
Het is niet toegestaan om de pomp te laten functioneren voordat de pomp met vloei-
LET OP
stof gevuld is. Door de pomp lang achter elkaar droog te laten draaien kan de me-
chanische dichting onherstelbaar beschadigd worden.
Als de draairichting niet tegen de wijzers van de klok in is (naar links) als u van de zijde van de
aanzuigopening naar de pomp kijkt dan moeten de beide voedingsdraden met elkaar verwisseld worden.
6.2 Aanzuiging
Om de aanzuiging van de pomp en de aanzuigleidingen te verkrijgen moeten zij vóór het in werking stellen met
de op te pompen vloeistof gevuld worden. Het vullen wordt, nadat de vulstop verwijderd is, als volgt gedaan:
- Pomp onder de vloeistofhoogte:
Laat de vloeistof in de pomp stromen door de afsluitklep op de aanzuigleiding te openen totdat de
vloeistof uit de vulopening stroomt.
- Pomp boven de vloeistofhoogte:
Laat de pomp en de aanzuigleiding vollopen door de vloeistof via de vulopening in de pomp te laten
stromen. Om deze handeling te verkorten is het ook mogelijk om de vloeistof via de persopening in de
pomp te laten stromen.
Tijdens de vulfase moet u het uitstromen van de lucht bevorderen. Bedenk dat het vullen pas voltooid is
als het niveau bij de vulopening gestabiliseerd is en als de luchtbellen verdwenen zijn. Bij de pompen
in de uitvoering met een dubbele waaier moet de ontluchtingsklep op het pomplichaam gedurende
heel de vulfase opengehouden worden totdat het water eruit stroomt.
Na afloop van het vullen moet de pomp in werking gesteld worden terwijl de afsluitklep op de persleiding
gesloten is, waarna de klep langzaam geopend moet worden totdat het werkpunt bereikt wordt. Contro-
leer of de druk en de opbrengst constant blijven, als dit niet het geval is moet de pomp onmiddellijk ge-
stopt worden en moet de hele handeling herhaald worden.
Voor pompen met dubbele tegenover elkaar geplaatste afdichting (SHOD).
LET OP
Het doorspoelen van de afdichtingen kan plaatsvinden door vloeistof van buitenaf (die
samengaat met de verpompte vloeistof) te laten circuleren. Deze vloeistof moet een
druk hebben van minimaal 0,5 bar hoger dan de bestaande druk in het pomplichaam.
nl
49