15 Aanduidingen in de zoeker van de camera
Voorbeelden voor aanduidingen in de zoeker van de camera:
Het groene pijlsymbool
licht op:
Aanwijzing de flitser in te schakelen, c.q. te gebruiken.
Rood pijlsymbool
licht op:
De flitser is paraat:
Het rode pijlsymbool
blijft na de opname oplichten, c.q. dooft korte tijd:
De opname werd correct belicht.
Het rode pijlsymbool
knippert na de opname:
De opname werd onderbelicht.
Zoek voor de aanduidingen in de zoeker van uw camera in de
gebruiksaanwijzing van de camera wat voor uw camera geldt.
16 Aanduiding van de flitsreikwijdte
A
F 4.5
14 m
AZoom 70
14 m
ISO 200
graad van 25% van het onderwerp, die voor de meeste opnamesituaties geldt.
Sterke afwijkingen van de reflectiegraad, bijv. bij zeer sterk of zeer zwak reflec-
terende onderwerpen kunnen de reikwijdte beïnvloeden.
In de TTL- en automatisch-flitsenfunctie is het het beste wanneer het onderwerp
zich ongeveer in het midden van de aangegeven waarde bevindt. Daarmee
wordt de belichtingsautomatiek voldoende speelruimte geboden voor een gelijk-
matige verlichting. De minimale flitsafstand mag niet minder dan 10% van de
aangegeven waarde bedragen om overbelichting te vermijden! De aanpassing
aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de dia-
fragmawaarde worden bereikt.
In het display van de flitser wordt de waar-
de van de maximale reikwijdte van het
flitslicht aangegeven. De aangegeven
waarde is gebaseerd op een reflectie-
In de manual flitsfunctie M wordt de afstand tot het onderwerp aangegeven die
voor een correcte belichting moet worden aangehouden. De aanpassing aan de
betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de diafragma-
waarde van het objectief en door te kiezen tussen vol en een deelvermogen 'P'
worden bereikt.
De reikwijdte kan naar keuze in meter (m) of feet (ft) plaatsvinden (zie
7.7). Bij gezwenkte hoofdreflector wordt geen reikwijdte aangegeven!
16.1 Automatisch aanpassen van de aanduiding van de
flitsreikwijdte
Camera's uit de groepen B, C, D en E geven de flitsparameters voor lichtgevoe-
ligheid ISO, brandpuntsafstand van het objectief (mm), diafragmawaarde en
belichtingscorrectie door aan de flitser. De flitser past zijn instellingen automa-
tisch aan. Uit de flitsparameters en het richtgetal wordt de maximale flitsreik-
wijdte berekend en in het display aangegeven.
Daarvoor moet tussen camera en flitser een uitwisseling van gegeven plaatsvin-
den
Bijv. door het aantippen van de ontspanknop op de camera.
Voor de automatische aanpassing van de flitsreikwijdte moet de camera
met een geschikt CPU-objectief uitgerust zijn (zie 6)!
16.2 Met de hand aanpassen van de aanduiding van de
flitsreikwijdte
Wordt de flitser met een camera uit groep A gebruikt, dan moeten, voor een
betrouwbare aanduiding van de flitsreikwijdte, de flitsparameters voor de
zoomstand, lichtgevoeligheid ISO, en de diafragmawaarde met de hand op de
flitser worden ingesteld.
101