7. Werkzaamheden vóór de
eerste ingebruikname
● Inhoud van de motorolie controleren.
(
13.9)
● Brandstof bijtanken. (
11.1)
● Brandstofkraan openen. (
● Bandenspanning optimaliseren.
(
13.23)
0478 192 9903 B - NL
8. Bedieningselementen
8.1 Contactslot
Aanwijzing
13.12)
De contactsleutel kan alleen
worden ingestoken en uitgetrokken
in de stand verbrandingsmotor uit
(STOP).
Het contactslot mag alleen met de
passende contactsleutel worden
bediend.
Gebruik nooit een
schroevendraaier of een soortgelijk
voorwerp.
Contactsleutel (1) in het contactslot (2)
steken.
Door te draaien aan de contactsleutel
kunnen de volgende vier posities worden
gekozen:
Verbrandingsmotor uit:
in deze stand is de
verbrandingsmotor uitgeschakeld
resp. wordt de motor
uitgeschakeld.
Licht aan (bedrijf met licht):
Wanneer de contactsleutel bij
uitgeschakelde
verbrandingsmotor in deze stand
wordt gezet, wordt het licht
aangeschakeld, de verbrandingsmotor
start niet.
Hierdoor wordt de batterij ontladen.
Wanneer de contactsleutel bij draaiende
verbrandingsmotor in deze stand wordt
gezet, wordt het licht aangeschakeld en de
verbrandingsmotor blijft draaien (bedrijf
met licht).
Ontsteking aan en
verbrandingsmotor loopt:
Wanneer de contactsleutel na het
uitschakelen van de
verbrandingsmotor in deze stand wordt
gezet, wordt de ontsteking ingeschakeld
zonder dat de verbrandingsmotor
aanslaat.
Na het opstarten springt de contactsleutel
automatisch terug in deze stand en draait
de verbrandingsmotor.
Verbrandingsmotor aanlaten:
Wanneer aan alle
veiligheidstechnische aspecten
voor het starten is voldaan en de
contactsleutel in deze stand wordt
gedraaid, start de verbrandingsmotor.
Bij het loslaten van de contactsleutel
springt deze weer terug in de stand
"Verbrandingsmotor draait".
131