gehouden met een extra fout van 1 % van de aangegeven waarde.
Belastingsimpedantie:
7.2 Meetbereik voor wisselstroom
Uitgangsspanning:
Meetbereik
40 A
300 A
*
De meetnauwkeurigheid is gespecificeerd voor een sinusvorm. De aange-
geven nauwkeurigheid is gespecificeerd voor stroomleidingen die precies in
het midden van de stroomtang omvat worden (zie fig. 2). Voor leidingen
die niet precies in het midden omvat kunnen worden, moet rekening worden
gehouden met een extra fout van 1 % van de aangegeven waarde.
Belastingsimpedantie:
8.
Meten met de BENNING CC 3
8.1 Voorbereiden van metingen
Gebruik en bewaar de BENNING CC 3 uitsluitend bij de aangegeven werk- en
opslagtemperaturen. Niet blootstellen aan direct zonlicht.
-
Het meegeleverde, gespiraliseerde veiligheidsmeetsnoer voldoet aan de
te stellen eisen ten aanzien van nominale spanning en stroom. Het veilig-
heidsmeetsnoer is vast aangesloten aan de BENNING CC 3 en kan niet
afgekoppeld worden.
-
Controleer de isolatie van het veiligheidsmeetsnoer. Is de isolatie bescha-
digd, dan de BENNING CC 3 niet meer gebruiken.
-
Plaats de stroomtang nooit om een spanningsvoerende leiding voordat u de
BENNING CC 3 verbonden hebt met een multimeter.
-
Storingsbronnen in de omgeving van de BENNING CC 3 kunnen leiden tot
instabiele aanduiding en/of meetfouten.
-
Geen spanning zetten op de uitgangscontacten van de BENNING CC 3.
Let op de maximale spanning t.o.v. aarde.
Gevaarlijke spanning!!
De hoogste spanning die aan de BENNING CC 3 mag liggen t.o.v. aarde,
bedraagt maximaal 600 V.
8.2 Gelijkstroommeting
-
Met de schuifschakelaar het meetgebied 40 A of 300 A kiezen.
-
Zet de multimeter op de instelling "gelijkspanningmeting" (V DC) en kies
een meetbereik die spanningen van 1 mV tot 400 mV kan aangeven.
-
De zwarte 4 mm veiligheidssteker van het spiraalmeetsnoer inpluggen in de
COM-contactbus van de multimeter.
-
De rode 4 mm veiligheidssteker van het spiraalmeetsnoer inpluggen in de
contactbus voor spanningsingang (V) van de multimeter.
-
De ZERO-toets (nulafstellingstoets) ingedrukt houden tot er een meet-
waarde op de multimeter verschijnt van ongeveer 0 V. Daartoe de meettang
sluiten en van de stroomgeleider (buitenveld) afhalen.
-
Druk op de openingshendel en plaats de meettang om de éénaderige
stroomvoerende leiding.
-
Lees de gemeten spanningswaarde op de multimeter en bereken de
stroomwaarde. Houd daarbij rekening met de omrekeningsfactor:
Meetgebied 40 A:
Meetgebied 300 A:
(zien behuizing met label veld 8 )
Voorbeeld:
Meetgebied: 300 A
Aangegeven spanningswaarde op de multimeter: 0,250 V DC = 250 mV
DC, komt overéén met een gemeten stroomwaarde van 250 A DC.
Zie fig. 2:
8.3 Wisselstroommeting
-
Met de schuifschakelaar het meetgebied 40 A of 300 A kiezen.
-
Zet de multimeter op de instelling "wisselspanningmeting" (V AC) en kies
een meetbereik die spanningen van 1 mV tot 400 mV kan aangeven.
-
De zwarte 4 mm veiligheidssteker van het spiraalmeetsnoer inpluggen in de
COM-contactbus van de multimeter.
08/ 2011
min. 10 MΩ (ingangsweerstand van de multimeter)
10 mV
/ A
AC
AC
1 mV
/ A
AC
AC
Meetwaarde
0 . . . 40 A
40 . . . 200 A
200 . . . 300 A
min. 10 MΩ (ingangsweerstand van de multimeter)
10 mV/ A
1 mV/ A
meten van gelijk- en wisselstroom
BENNING CC 3
in het meetgebied 40 A
in het meetgebied 300 A
Nauwkeurigheid van de meting*
Uitgang
0 . . . 400 mV
40 . . . 200 mV
200 . . . 300 mV
bij 40 Hz - 400 Hz
± (1,0 % + 0,2 A)
± (1,0 % + 1 A)
± (1,9 % + 2 A)
40