1/ BELANGRIJKE AANBEVELINGEN VOOR ALLE PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN (PBM)
1.1 Gebruik deze veiligheidsapparatuur niet tenzij u hiervoor door een *competent trainer bent opgeleid (zo vaak als nodig
herhalen). Neem contact op met CAPITAL SAFETY voor informatie over lessen of wanneer u vragen heeft over het gebruik van
deze apparatuur. Training dient uitgevoerd te worden zonder gebruiker bloot te stellen aan valgevaar. Training dient periodiek
herhaald te worden.
Vóór elk gebruik dient de gebruiker de beschermingsmiddelen visueel te inspecteren om ervan verzekerd te zijn dat het materiaal
in perfecte staat verkeert. Het product dient daarbij ge controleerd te worden op eventuele vervormingen, roest, scherpe kanten
en schurende delen op de metalen delen van het systeem of onderdelen daarvan. Daarnaast dienen de stoffen delen van het
systeem of onderdelen daarvan gecontroleerd te worden op breuken, brandplekken, gebroken draden, aanzienlijke slijtage,
kleurveranderingen of stijf geworden stoffen.
1.2 Een systeem of een onderdeel dat betrokken is geweest bij een val of dat bij inspectie twijfel doet rijzen, mag niet meer
worden gebruikt. Alleen een deskundig en daartoe gemachtigd persoon kan met een schriftelijke verklaring besluiten het systeem
weer in gebruik te nemen.
1.3 Werken op hoogte heeft inherente risico's. Sommige risico's zijn hier aangegeven, maar zijn niet beperkt tot de volgende:
vallen, hangen/langdurig hangen, slaan tegen voorwerpen en bewusteloosheid. In geval van een valstop en/of opvolgende
reddings- (nood-) situatie kunnen sommige persoonlijke medische condities van invloed zijn op uw veiligheid. Medische condities
die geïdentificeerd zijn als riskant voor dit type activiteit omvatten, maar zijn niet beperkt tot, de volgende: hartziekten, hoge
bloeddruk, duizeligheid, epilepsie, drugs- of alcoholafhankelijkheid, psychiatrische ziekten, beperkte functie van de ledematen
en evenwichtsproblemen. Wij adviseren dat uw werkgever/arts bepaalt of u geschikt bent om in normale en noodgevallen deze
apparatuur te gebruiken.
1.4 Dit product mag niet worden gebruikt voor andere toepassingen dan die welke door de fabrikant worden aanbevolen of voor
afwijkende toepassingen.
1.5 Bij gebruik van een valstopsysteem is het met het oog op de veiligheid van essentieel belang de speling onder de gebruiker,
op de werkplek waar deze zich bevindt, te controleren, om te voorkomen dat men bij een val met een voorwerp of de grond in
aanraking komt.
1.6 Voor gebruik dient men zeker te zijn van de aanwezigheid van een reddingsplan dat is afgestemd op de situatie waarin het
systeem wordt gebruikt. In geval van een valstop dient binnen 20 minuten als eerste een afweging gemaakt te worden over
de reddingswijze.
1.7 De maximale belasting van dit PBM is 1 persoon (tenzij op het product zelf anders is aangegeven). Overschrijd de capaciteit
van het PBM niet, zoals energie-opnemer, volledig lichaamsharnas of connectoren.
1.8 Vóór elk gebruik dient te worden nagegaan of de aanbevelingen met betrekking tot elk onderdeel dat in combinatie met dit
product wordt gebruikt, zijn nageleefd, in overeenstemming met de betreffende gebruiksaanwijzingen. Het is raadzaam alleen
onderdelen van dezelfde fabrikant te gebruiken, met het oog op het behoud en een lange levensduur van het product.
1.9 Het wordt ten zeerste aanbevolen het systeem of het onderdeel indien mogelijk persoonlijk toe te wijzen aan de gebruiker.
1.10 Dit systeem of dit onderdeel moet aan een ankerpunt worden bevestigd. Indien mogelijk moet voor de bevestiging van een
valstopsysteem worden gekozen voor een ankerpunt BOVEN de positie van de gebruiker. Daarbij moeten punten waarvan de
weerstand in twijfel wordt getrokken, worden vermeden. Ongecertificeerde ankers dienen geschikt te zijn voor een belasting van
12 kN per persoon. Gebruik bij voorkeur structurele ankerpunten die als zodanig zijn bedoeld (conform EN795) of ankerpunten
met een weerstand van minimaal 1000 daN. De gebruiker dient erop toe te zien dat de risico's van een val van een hoogte worden
beperkt (het is beter een bevestigingssysteem te gebruiken). De gebruiker zal ervoor zorgen dat het risico van zwaaiend vallen
vermeden en botsing met onderliggende obstructies voorkomen wordt.
1.11 Tijdens het gebruik moeten alle nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om het systeem of onderdelen ervan
te beschermen tegen de gevaren die de werkzaamheden met zich meebrengen (verbranden, snijden, scherpe kanten,
schuren, aantasting door chemicaliën, in de war of gedraaid raken van kabels, banden of touwen, elektrische geleiding,
klimaatomstandigheden, slingerbewegingen als gevolg van de val, enz.).
Een persoon die werk op hoogte verricht, mag zich nooit alleen op zijn werkplek bevinden, ook niet na een val.
1.12 Het systeem en de onderdelen ervan mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de fabrikant worden gewijzigd.
Een wijziging of vervanging door niet goedgekeurde onderdelen of subsystemen kan ertoe leiden dat de uitrustingen niet meer op
elkaar afgestemd zijn. Dit kan van invloed zijn op het behoud en de veiligheid van het systeem, alsmede de garantie.
Reparaties dienen te worden verricht volgens de door de fabrikant voorgeschreven procedures.
1.13 Elke distributeur, installateur of wederverkoper van dit valstopapparaat dient erop toe te zien dat het voorzien is van een
gebruiksaanwijzing in de taal van het land van verkoop.
1.14 Voor meer informatie over beschermingsmiddelen tegen vallen (valstopapparaten en bevestigings middelen) en bijbehorende
systemen of onderdelen wordt verwezen naar de plaatselijk, regionaal of landelijk geldende nationale of internationale normen.
1.15 In deze gebruiksaanwijzing en de specifieke gebruiksaanwijzing bij uw PBM zijn enkele voorbeelden beschreven van slechte
toepassingen. Wij willen u er echter op wijzen dat meer slechte toepassingen mogelijk zijn en dat u in geval van twijfel contact
moet opnemen met Capital Safety.
1.16 Dit product wordt gedurende één jaar gegarandeerd tegen alle materiaal- of fabricagefouten. Niet onder de garantie vallen:
normale slijtage, oxidatie, wijzigingen of aanpassingen, onjuiste opslag, onjuist onderhoud en schade als gevolg van ongevallen,
nalatigheden of toepassingen waarvoor het product niet bedoeld is.
1.17 Capital Safety is niet aansprakelijk voor directe, indirecte, incidentele of andere soorten schade die zich onverwacht voordoen
of het gevolg zijn van het gebruik van haar producten.
1.18 Indien u deze gebruiksaanwijzing of de specifieke gebruiksaanwijzing bij uw product niet begrijpt, gebruik het product dan
niet en neem contact op met Capital Safety.
2/ KOPPELING AAN EEN HARNAS
2.1 Een volledig lichaamsharnas is de enige acceptabele lichaamshoudende apparatuur die gebruikt kan worden in een
valstopsysteem. De koppeling van een valstopsysteem (EN353-1, EN353-2, EN355 of EN360) met een harnas dient VERPLICHT
en UITSLUITEND door middel van hoge bevestigingspunten op de rug of de borst plaats te vinden. Deze punten kunnen ook
dienen voor de koppeling aan een afdaalsysteem (EN341) of een reddingssysteem met een hijstoestel (EN1496). Deze punten
zijn gemarkeerd met een hoofdletter «A» in geval van onafhankelijke punten, of met «A/2» of «A» als er twee punten met elkaar
verbonden moeten worden.
2.2 Lage bevestigingspunten voor positionering aan de zijkant van een gordel of harnas met gordel mogen UITSLUITEND worden
gebruikt voor bevestiging van een werkplekpositioneringssysteem (EN358) en NOOIT van een valstopsysteem.
2.3 Lage buikbevestigingspunten van beengordels of harnassen met beengordels mogen UITSLUITEND worden gebruikt voor
bevestiging van een werkplekpositioneringssysteem (EN358), een afdaalsysteem (EN341) of een reddingssysteem met een
hijstoestel (EN1496) en NOOIT van een valstopsysteem.
2.4 Als u alleen een gordel gebruikt, kan het nodig zijn het werkplekpositioneringssysteem aan te vullen met een
valbeschermingsmiddel.
3/ ONDERHOUD EN OPBERGEN
Het op de juiste wijze onderhouden en opbergen van uw systeem is van essentieel belang voor het behoud van de onderdelen, en
daarmee voor de veiligheid van de gebruiker. U dient daarom de volgende aanbevelingen nauwgezet op te volgen:
3.1 Maak de kunststof en metalen onderdelen schoon met een droge doek. Maak de stoffen onderdelen en de singelband schoon
met water met een zachte zeep (maximale temperatuur 40°). Verwijder overtollige vloeistof met een schone doek. Dompel
valstopblokken NIET onder in water. Singelband kan gedesinfecteerd worden door schoonvegen met milde oplossing of steriel
ontsmettingsmiddel. Maak metalen items, wanneer vereist, schoon met een niet-caustische oplossing. Verwijder overtollig vet,
verf en vuil van kabeltouw door schoon te vegen met schone droge doek. Gebruik nooit zure oplosmiddelen of basen (natronloog).
3.2 Laat de onderdelen op een goed geventileerde plaats drogen, ver van open vuur of een andere warmtebron.
Dit geldt eveneens voor onderdelen die tijdens het gebruik vochtig zijn geworden.
3.3 Berg het systeem of het onderdeel opeen plaats en in omstandigheden opdie niet schadelijk zijn voor het behoud van het
apparaat: op een droge plaats, beschut tegen ultraviolet licht, in een niet-corrosieve atmosfeer, niet oververhit of gekoeld,
beschermd tegen eventuele risico's van snijden en trillen.
3.4 Vervoer het systeem of het onderdeel in een verpakking die het beschermt tegen eventuele risico's van snijden, vocht en
ultraviolette stralingen. Vermijd een bijtende, oververhitte of gekoelde atmosfeer.
4/ PERIODIEKE INSPECTIE
4.1 Een periodieke inspectie is van essentieel belang voor de veiligheid van de gebruiker. Deze inspectie garandeert de
doelmatigheid en het juist functioneren van het systeem of het onderdeel. De gebruiker dient erop toe te zien dat het
identificatieformulier nauwkeurig wordt ingevuld en bewaard en dat alle periodieke controles erop worden vermeld.
4.2 Levensduur: Bij het vaststellen van de frequentie van de periodieke inspecties moet rekening worden gehouden met factoren
zoals wetgeving, soort uitrusting, gebruiksfrequentie en omgevingsomstandigheden. In alle gevallen moet het systeem of het
onderdeel minimaal éénmaal per jaar worden geïnspecteerd door een deskundige persoon die daartoe is gemachtigd door de
bedrijfsleider (of daartoe is aangewezen bij in het betreffende land geldende wetgeving); deze zal besluiten over het opnieuw in
gebruik nemen of vervanging. De persoon in kwestie neemt contact op met CAPITAL SAFETY voor gegevens over de levensduur
van het systeem of het onderdeel.
4.3 Extreme werkcondities (ruige omgeving, langdurig gebruik, etc.) kunnen een verhoogde frequentie van inspecties vereisen.
4.4 Wanneer een deskundige en door de bedrijfsleider gemachtigde persoon twijfelt over het al dan niet weer in gebruik nemen
van een systeem of onderdeel (systeem te complex, mechanisme niet zichtbaar, enz.) dient hij contact op te nemen met de
fabrikant. Deze zal hem doorverwijzen naar erkende instanties.
4.5 Tijdens deze inspecties dient te worden gecontroleerd of de markeringen op het systeem of het onderdeel goed leesbaar zijn.
5/ KOPPELINGEN EN362
5.1 Een koppeling is een verbindingselement tussen onderdelen dat geopend kan worden en de gebruiker een middel verschaft
om een systeem samen te stellen waarmee hij zich direct of indirect aan een ankerpunt kan bevestigen.
5.2 Op het moment van bevestiging van de musketonhaak moet het vergrendelingssysteem gecontroleerd worden.
5.3 De koppeling moet altijd in de lengterichting werken zonder te steunen op de externe constructie.
5.4 Koppelingen die zijn uitgerust met een handmatige vergrendeling mogen niet worden gebruikt wanneer de gebruiker deze
meerdere malen per dag opent en sluit.
5.5 Een musketonhaak mag nooit ter hoogte van de sluiting worden belast.
5.6 Zogenoemde quick links (klasse Q) mogen uitsluitend worden gebruikt voor weinig frequente bevestigingen.
5.7 Zogenoemde quick links (klasse Q) zijn alleen veilig wanneer de beweegbare ring helemaal wordt vastgeschroefd. Er mag
geen schroefdraad meer zichtbaar zijn.
5.8 Materiaal: zie koppeling
5.9 Opening: zie koppeling
5.10 Bij gebruik in een valstopsysteem moet rekening worden gehouden met de lengte van de koppeling voor zover deze van
invloed is op de valhoogte.
5.11 Bepaalde omstandigheden kunnen de weerstand van de koppeling verminderen, met name als deze wordt vastgemaakt aan
brede banden, of wanneer er starre ankerpunten boven de opening door de musketonhaak worden gehaald.
6/ AFDAALTOESTELLEN EN341
6.1 Afdaaltoestellen zijn bedoeld voor de evacuatie van personeel. Zij moeten dus worden beschouwd als
VEILIGHEIDSUITRUSTING en als zodanig worden gebruikt. Zij mogen in geen geval gebruikt worden voor het vervoer van
personen of vracht en mogen niet worden gebruikt voor toepassingen waarvoor ze niet bedoeld zijn.
6.2 Bij de keuze van het ankerpunt moet nauwkeurig te werk worden gegaan en rekening worden gehouden met:
6.2.1 de positie; deze moet zodanig zijn dat het gemakkelijk mogelijk is de okselbanden te grijpen ZONDER DE MINSTE VRIJE
VAL MOGELIJK TE MAKEN. Het ankerpunt moet dus boven de gebruiker gepositioneerd zijn.
6.2.2 de toegang tot het ankerpunt; dit moet voldoende ruimte hebben en permanent vrij zijn.
6.2.3 de evacuatieschacht; deze mag niet worden versperd door een obstakel dat het afdalen kan verhinderen of de gebruiker
kan verwonden.
6.3 Het is daarnaast raadzaam het evacuatiegebied af te bakenen en de opslag van apparatuur daar te verbieden.
6.4 Indien het waarschijnlijk is dat het afdaalsysteem door meer personen wordt gebruikt, moet erop worden gelet dat de positie
van het systeem voor elk van hen geschikt is.
6.5 In geval van een permanente installatie buiten of in een vochtige omgeving, moet worden voorzien in een afdoende
bescherming (hoes, afdak, enz.).
7/MEELOPENDE VALSTOPAPPARATEN MET STARRE ANKERLIJN EN353-1 of FLEXIBELE ANKERLIJN EN353-2
7.1 Een meelopend valstopapparaat verplaatst zich langs de ankerlijn, begeleidt de gebruiker tijdens positieveranderingen naar
boven of beneden zonder dat handmatige verrichtingen nodig zijn en blokkeert automatisch op de ankerlijn bij een val.
7.2 De horizontale afstand tussen de starre ankerlijn en het koppelingspunt van het harnas wordt beperkt door de koppeling(en)
die bij het meelopende valstopapparaat is of zijn geleverd. Voeg nooit koppelingen of extra lijnen toe die deze afstand zouden
kunnen vergroten.
7.3 Alleen het aanbevolen type starre ankerlijn mag worden gebruikt.
7.4 Als een compleet systeem is geleverd, mogen daarvan geen onderdelen worden vervangen of gewijzigd.
7.5 Het is raadzaam het bevestigingspunt aan de voorzijde van het harnas te gebruiken.
7.6 Vóór het stijgen moet worden gecontroleerd of het valstopapparaat automatisch blokkeert, door handmatig een val te
simuleren. Het is van belang de ankerlijn te controleren op de aanwezigheid van hoge en lage aanslagpunten.
7.7 Specifiek voor EN353-1: met een massa van 100 kg en een situatie met een valfactor twee (ongunstigste situatie) is de
minimale afstand die nodig is onder de voeten van de gebruiker 2 meter. Dit betekent dat de gebruiker de eerste twee meter
niet beschermd is tegen vallen op de grond en dat er dus aanvullende maatregelen moeten worden genomen tijdens het stijgen
of afdalen.
7.7.1 Een starre ankerlijn moet worden gemonteerd door een deskundige persoon.
7.8 Specifiek voor EN353-2: Bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het
eerste obstakel, niet kleiner zijn dan de afstand H in meters die in de gebruiksaanwijzing van het betreffende apparaat is
aangegeven.
8/ VEILIGHEIDSLIJNEN EN354 en POSITIONERINGSLIJNEN EN358
8.1 De totale lengte van een subsysteem met een veiligheidslijn met schokdemper, afgewerkte uiteinden en koppelingen mag niet
meer zijn dan 2 meter (koppelingen EN362 plus veiligheidslijn EN354 plus schokdemper EN355 plus koppeling EN362).
8.2 Een enkele veiligheidslijn zonder schokdemper mag niet worden gebruikt als valstopsysteem.
8.3 Een enkele veiligheidslijn kan worden gebruikt als bevestigingssysteem mits de lengte zodanig is dat de lijn de gebruiker
verhindert op plaatsen te komen die een risico van vallen van een hoogte met zich meebrengen.
9/ SCHOKDEMPER EN355
9.1 De totale lengte van een subsysteem met een schokdemper en een veiligheidslijn, afgewerkte uiteinden en koppelingen mag
niet meer zijn dan 2 meter.
9.2 Als de schokdemper open is geweest, ook al is dat slechts gedeeltelijk, dan moet deze onmiddellijk weggegooid worden.
9.3 Bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het eerste obstakel, niet kleiner
zijn dan de afstand H in meters die in de gebruiksaanwijzing van het betreffende apparaat is aangegeven.
10/ VALSTOPAPPARATEN MET AUTOMATISCHE LIJNSPANNER EN360
10.1 Valstopapparaten met een automatische blokkeerfunctie en een automatisch span- en resetsysteem voor de oprolbare
veiligheidslijn.
10.2 VOORDAT HET VALSTOPAPPARAAT AAN HET ANKERPUNT WORDT BEVESTIGD, MOET HET VOLGENDE ZORGVULDIG WORDEN
GECONTROLEERD:
10.2.1. Of de oprolbare lijn zich normaal op- en afrolt, over de gehele lengte.
10.2.2. Of de blokkeerfunctie werkt, door middel van een snelle ruk aan de oprolbare lijn: deze moet onmiddellijk blokkeren.
10.2.3. Of het totale apparaat in perfecte staat verkeert en of alle schroeven en bouten goed vastzitten.
10.2.4. Als uw apparaat voorzien is van een valverklikker en deze losgekoppeld is, betekent dit dat het apparaat een val heeft
gestopt of dat het een grote trekkracht heeft ondergaan. In dat geval moet het apparaat voor revisie aan de fabrikant of een
erkende reparateur geretourneerd worden.
10.3 TOEPASSINGSBEPERKING
10.3.1 Hiervoor wordt verwezen naar de pictogrammen in deze gebruiksaanwijzing en op het apparaat.
10.3.2 Kan het vastlopen niet tegengaan (verpulverende of slibhoudende producten).
10.3.3 Bij toepassing van het valstopapparaat met automatische lijnspanner vanaf een hoek van meer dan 40° ten opzichte
van het horizontale vlak, kan het nodig zijn een veiligheidslijn toe te voegen (zie specifieke gebruiksaanwijzing) tussen het
uiteinde van de oprolbare lijn en het ankerpunt van het harnas.
10.3.4 Bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het eerste obstakel, niet
kleiner zijn dan de afstand H in meters die in de gebruiksaanwijzing van het betreffende apparaat is aangegeven.
10.3.5 Als uw valstopapparaat met automatische lijnspanner een reddingslier bevat, wordt u voor het gebruik daarvan
verwezen naar de bijbehorende gebruiksaanwijzing.
10.4. Met het oog op een langere levensduur van uw apparaat verwijzen wij u naar punten 4 en 5. Bovendien is het raadzaam:
10.4.1 de kabel NIET te laten schieten wanneer deze volledig is afgerold, maar deze gecontroleerd in het valstopapparaat
te laten teruglopen;
10.4.2 de kabel NIET uit het valstopapparaat te laten als het apparaat niet wordt gebruikt.
11/ HARNASGORDEL EN361, WERKPLEKPOSITIONERINGSGORDEL EN358 en BEENGORDEL EN813
11.1 Een harnas is een systeem waarmee het lichaam wordt bevestigd om een val te stoppen.
11.2 Vóór gebruik van een beengordel of harnas moet de gebruiker testen verrichten om na te gaan of de maat geschikt is en of
de afstelling een aanvaardbaar niveau van comfort biedt voor het beoogde gebruik.
11.3 Het is absoluut noodzakelijk dat de afstellings- en bevestigingsonderdelen regelmatig voor en tijdens het gebruik worden
gecontroleerd.
11.4 Als u een gordel gebruikt of als uw harnas een gordel bevat, moet een ankerpunt ter hoogte van de taille of hoger worden
gekozen voor de bevestiging van een werkplekpositioneringslijn. De gespannen gehouden veiligheidslijn moet zodanig worden
afgesteld dat de verticale verplaatsing maximaal 0,60 m is.
12/ ANKERPUNTEN EN795
12.1 In de norm EN795 worden 5 klassen ankerpunten onderscheiden, die op de een of andere wijze zijn bevestigd aan een
constructie.
12.2 Klasse A1: Deze klasse bestaat uit structurele ankerpunten die zijn ontworpen om te worden bevestigd op verticale,
horizontale en schuine oppervlakken, zoals muren, pilaren en lateien.
Klasse A2: Bestaat uit structurele ankerpunten die zijn ontworpen om te worden bevestigd op schuine daken.
Klasse B: Tijdelijke verplaatsbare ankervoorziening
Klasse C: Verplaatsbaar ankerpunt op horizontale flexibele ankerlijn (maximaal 15° t.o.v. horizontaal vlak)
Klasse D: Verplaatsbaar ankerpunt op horizontale starre ankerlijn
Klasse E: Ankerpunten met ankerboei voor horizontaal oppervlak (maximaal 15° t.o.v. horizontaal vlak)
12.3 In geval van een vaste voorziening moet een deskundige installateur zich ervan verzekeren dat de draagconstructie
compatibel is met de gegenereerde krachten en dat de wijze van bevestiging niet van invloed is op de prestaties of de
eigenschappen van elk van de onderdelen.
12.4 In geval van een verplaatsbare voorziening moet de verantwoordelijke persoon zich verzekeren:
12.4.1 van de juiste positie van de voorziening ten opzichte van de werkplek
12.4.2 van de weerstand en de stabiliteit van de draagconstructie (driepoot)
12.4.3 van de compatibiliteit tussen de vorm van de constructie en de ankervoorziening.
12.5 Capital Safety Group verklaart dat de geleverde ankervoorziening voldoet aan Europese norm EN795 en met succes de
daartoe beschreven testen heeft ondergaan.
13/ REDDINGSVOORZIENING MET HIJSTOESTEL EN1496
13.1 Voorzieningen die voldoen aan EN1496 zijn ontworpen voor reddingsoperaties en mogen in geen geval worden gebruikt voor
het vervoer van personen of vracht.
13.2 De voorzieningen mogen slechts worden gebruikt als het hijsen of afdalen ongehinderd kan plaatsvinden en mogen niet
worden gebruikt als er obstakels zijn die een gevaar kunnen vormen.
14/ REDDINGSHARNAS EN1497 en REDDINGSGORDELS EN1498
14.1 Een reddingsharnas of –gordel mag alleen worden gebruikt voor evacuatie (in combinatie met een voorziening conform
EN341) of voor redding (in combinatie met een voorziening conform EN1496) en in geen geval als onderdeel van een
valstopsysteem.
15/ BERGBEKLIMMERSUITRUSTING, HARNASGORDELS EN12277
15.1 Vóór gebruik van een beengordel of harnas met beengordels moet de gebruiker op een veilige plaats een hangtest verrichten
om na te gaan of de maat geschikt is en of de afstelling een aanvaardbaar niveau van comfort biedt voor het beoogde gebruik.
16/ Voor specifieke aanbevelingen met betrekking tot uw PBM verwijzen wij naar de daarbij behorende meegeleverde
gebruiksaanwijzing.
*Competente persoon: Een persoon die bekend is met de aanbevelingen, instructies en geproduceerde onderdelen van de
fabrikant die in staat is bestaande en voorspelbare gevaren bij juiste selectie, gebruik en onderhoud van valbescherming te
identificeren.
17/ WOORDENLIJST
1: Markering 2: Maat 3: Europese Norm 4: Fabricagejaar 5: Fabricagemaand 6: Serienummer 7: Partijnummer 8: EG-
typekeuring verricht door 9: Nummer controlerende instelling van dit PBM 10: Let op: lees de gebruiksaanwijzing 11: Lengte
12: Naaigaren 13: Sluitwerk 14: Kabel 15: Gordel 16: IJzerwaren 17: Touw 18: Materiaal 19: Polyamide 20: Polyester
21
:
Polymeer 22: Elastomeer 23: Kevlar 24: Aramidevezel 25: Gegalvaniseerd staal 26: Roestvrij staal 27: Verzinkt staal
28
:
Aluminiumlegering 29: Breukweerstand 30: Maximale belasting 31: Aan dit product moet jaarlijks onderhoud worden
verricht 32: Installatie en afstelling 33: Toepassing 34: Trekken 35: Duwen 36: Draaien 37: Openen 38: Sluiten 39
40: Laag 41: Rechts 42: Links 43: Drukken 44: Vrijgeven 45: Insteken 46: Maximaal 47: Minimaal 48: Specifieke
gebruiksaanwijzing 49: Lees svp de algemene gebruiksaanwijzing 50: Klasse 51
55
:
Schakel 56: Kousen 57: Wartels 58: Kabelklemmen 59: Energieabsorberende inrichting 60: Behuizing 61
62
:
Onderdeel 63: Interne onderdelen 64: Reddingslijn 65: Haken 66: Sokkel 67: Mast 68: Technora-kabel 69
Behuizing 71
Polyethyleen 72
D-ring 73
Valopvang 74
70
:
:
:
:
78
:
Modelnummer 79
:
Capaciteit 80
:
Polyurethaan gecoat 81
:
Nylon 52
Staal 53
Tros 54
Glasnylon
:
:
:
:
:
Kabelhaspels
:
Kernmantelkabel
Werkpositionering 75
Beperking 76
Redding 77
Ophanging
:
:
:
:
:
Singelband 82
:
Grote haak 83
:
Musketonhaak
NL
Hoog