4.3 Werktuigwissel
Gevaar
Max. toegestaan toerental
(gegevens op het gereedschap)
mag niet worden overschreden!
Het bedrijfstoerental mag niet
groter zijn dan het op het
gereedschap vermelde maximale
toerental.
Let op een correcte draairichting!
Span het gereedschap zodanig op
dat loskomen tijdens het bedrijf niet
mogelijk is. Het aandraaimoment
moet minstens 20 Nm bedragen.
De snijkanten mogen niet met
elkaar of met de spanelementen in
contact komen.
Let bij de gereedschapswissel op
properheid. De spanvlakken
moeten vrij zijn van verontreiniging.
Controleer de
gereedschapsspanning volgens
regelmatige intervallen.
Controle van de gereedschapsspanning
Trek
voor
gereedschapsspanning de stekker uit.
Leg de machine neer volgens afbeelding 10.
Bedien de drukker 2 (afb. 2) en trek de
palhefboom 19 naar boven. De schakelhendel 8
is nu vergrendeld.
Open de beweeglijke beschermkap 28 met
behulp van de trekhendel 1.
Vergrendel het gereedschap met de positie-
indicator 29. Positioneer de positie-indicator 29
op pos. B (afb. 10).
Voor de spanningscontrole van het werktuig: Zet
de cilinderschroef 15 stevig vast (minstens 20
Nm).
Gereedschapswissel
Trek vóór de gereedschapswissel de netstekker
uit.
Leg de machine neer volgens afbeelding 10.
de
controle
van
Bedien de drukker 2 (afb. 2) en trek de
palhefboom 19 naar boven. De schakelhendel 8
is nu vergrendeld.
Open de beweeglijke beschermkap 28 met
behulp van de trekhendel 1.
Vergrendel het gereedschap met de positie-
indicator 29. Positioneer de positie-indicator 29
op pos. A (afb. 10).
Draai met de zeskantschroevendraaier 23 de
cilinderschroef 15 tegen de klok los, neem de
flens 27 en de freeskop 26 weg.
Reinig de werktuigspindel en de spanvlakken
van vastzittende spanen en stof. Breng het
gereedschap
meeneembouten aan de spindel in de beide
boringen van het gereedschap grijpen. Als er
vuil zit tussen de onderdelen of als de
onderdelen niet correct gemonteerd worden,
kan de freeskop 26 ondanks die werkwijze
tijdens de bewerking loskomen en gevaar
veroorzaken.
Vergrendel het gereedschap met de positie-
indicator 29. Positioneer de positie-indicator 29
op pos. B (afb. 10).
Breng de cilinderschroef 15 en de flens 27 aan
de
en span ze met de zeskantschroevendraaier 23
stevig aan met de klok mee (minstens 20 Nm).
Let op: Neem de positie-indicator 29 en de
zeskantschroevendraaier 23 na de controle en
de gereedschapswissel uit het gereedschap.
Sluit de beweeglijke beschermkap 28 en duw de
sperhendel 19 (afb. 2) naar beneden.
-71-
aan.
Let
erop
dat
beide