DOORZAGEN VAN DE STAM/AFKORTEN
Voor u begint met het doorzagen van de stam, moet u zich
proberen voor te stellen wat er zal gebeuren. Let op de
spanning in de stam en zaag op zo'n manier dat het zwaard
niet vastloopt.
DOORZAGEN VAN STAMMEN, DRUK VAN BOVEN
Ga stevig staan. Maak eerst een zaagsnede aan de
bovenkant. Maak deze snede niet te diep; ongeveer 1/3 van
de diameter van de stam is genoeg. Maak het karwei af met
een zaagsnede aan de onderkant van de stam.
Zorg ervoor dat de twee zaagsnedes samenkomen. (Afb.
27)
27. Ontspanningssnede
28. Dwarsdoorsnede
29. Druk van boven
30. Drukzijde
31. Trekzijde
32. Relatieve diepte van de zaagsnedes
DIKKE STAM, DIAMETER GROTER DAN DE LENGTE
VAN HET ZWAARD
Zaag eerst aan de andere kant van de stam. Trek de
kettingzaag naar u toe en volg daarna de hierboven
beschreven procedure. (Afb. 28)
Als de stam op de grond ligt, kunt u eerst een gat zagen om
te voorkomen dat u in de grond zaagt. Maak het karwei af
met een zaagsnede aan de onderkant van de stam. (Afb. 29)
DOORZAGEN VAN STAMMEN, DRUK VAN ONDER
Ga stevig staan. Begin met een zaagsnede aan de onderkant
van de stam. De diepte van deze zaagsnede moet ongeveer
1/3 van de diameter van de stam bedragen.
Maak het karwei af met een zaagsnede aan de bovenkant.
Zorg ervoor dat de twee zaagsnedes samenkomen. (Afb.
30)
33. Ontspanningssnede
34. Dwarsdoorsnede
35. Druk van onder
36. Trekzijde
37. Drukzijde
38. Relatieve diepte van de zaagsnedes
DIKKE STAM, DIAMETER GROTER DAN DE LENGTE
VAN HET ZWAARD
Zaag eerst aan de andere kant van de stam. Trek de
kettingzaag naar u toe en volg daarna de hierboven
beschreven procedure. Maak een gat als de stam te dicht bij
de grond ligt. Maak het karwei af met een zaagsnede aan de
bovenkant van de stam. (Afb. 31)
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR TERUGSLAG
Probeer geen gat te zagen als u daarin niet getraind
bent. Een gat zagen betekent dat er met de punt van
het zwaard gewerkt moet worden, wat kan leiden tot
terugslaan van de kettingzaag. (Afb. 32)
ALS DE KETTINGZAAG VASTLOOPT
Stop de motor. Til de stam op of verander de positie van
de stam met bijvoorbeeld een dikke tak of koevoet als
hefboom. Probeer de kettingzaag niet los te trekken. Als u
dat toch doet, kunt u de handgreep beschadigen of gewond
raken door de zaagketting wanneer de kettingzaag ineens
losschiet.
ONDERHOUD
Afstellen van de carburateur (Afb. 33)
In de carburateur wordt de brandstof gemengd met lucht. De
carburateur wordt bij het testen van de motor in de fabriek
afgesteld. Afhankelijk van het klimaat en de hoogte kunnen
er verdere aanpassingen nodig zijn. De carburateur heeft
één afstelmogelijkheid:
T = stelschroef stationair toerental.
Afstelling stationair toerental (T)
Controleer of het luchtfi lter schoon is. Wanneer het stationair
toerental correct is afgesteld, zal het snijgereedschap niet
ronddraaien. Als de afstelling aangepast moet worden, kunt
u de T-schroef dichtdraaien (met de klok mee) terwijl de
motor loopt, totdat het snijgereedschap begint te draaien.
Draai de schroef vervolgens open (tegen de klok in) totdat
het snijgereedschap stopt. U heeft het juiste stationair
toerental ingesteld wanneer de motor in alle standen soepel
blijft lopen bij een toerental dat ruim onder het toerental ligt
waarbij het snijgereedschap begint te draaien.
Als de zaagketting blijft draaien nadat u het stationaire
toerental heeft afgesteld, dient u contact op te nemen met
uw Tanaka dealer.
WAARSCHUWING
Het snijgereedschap mag in geen geval draaien wanneer
de motor stationair draait.
OPMERKING
Raak de instellingen voor hoge snelheid (H) en lage
snelheid (L) niet aan.
Deze zijn alleen bedoeld voor de Tanaka-dealer.
Als u deze instellingen verdraait, kan dit leiden tot
ernstige schade aan de machine.
Luchtfi lter (Afb. 34)
Het luchtfi lter (41) en de reinigingsspons (40), (42) moeten
regelmatig vrijgemaakt worden van stof en vuil om te
voorkomen dat:
○ er storingen optreden aan de carbureteur.
○ er startproblemen optreden.
○ het motorvermogen afneemt.
○ de onderdelen van de motor onnodig slijten.
○ het brandstofverbruik abnormaal hoog wordt.
Maak het luchtfi lter elke dag of nog vaker schoon als u in een
stoffi ge omgeving werkt.
Verwijder het deksel van het luchtfi lter (39) en de
reinigingsspons (40). Draai het luchtfi lter (41) 20 ° tegen de
klok in en verwijder het. Verwijder dan het reinigingsspons
(42).
Was alles in warm sop. Controleer of het fi lter goed droog is
voor u het terugzet. Een luchtfi lter dat geruime tijd gebruikt
is, kan meestal niet meer helemaal schoongemaakt worden.
Het luchtfi lter moet daarom regelmatig vervangen worden
door een nieuw. Een beschadigd of kapot fi lter moet
onmiddellijk vervangen worden.
Bougie (Afb. 35)
De toestand van de bougie wordt negatief beïnvloed door:
○ een verkeerde afstelling van de carburateur.
○ een verkeerde mengsmering (te veel olie in de benzine).
○ een vuil luchtfi lter.
○ zware werkomstandigheden (bijv. kou).
Deze factoren veroorzaken afzettingen op de elektroden van de
bougie, wat kan leiden tot storingen en startproblemen. Als de
motor vermogen tekort komt, moeilijk start of slecht stationair
loopt, controleer dan eerst de bougie. Als de bougie vuil is,
maak hem dan schoon en controleer de afstand tussen de
elektroden. Corrigeer de afstand indien nodig. De juiste afstand
is 0,6 mm. De bougie moet elke 100 bedrijfsuren vervangen
worden, of eerder, als de elektroden weggevreten zijn.
Smeerpunt (Afb. 36)
Maak het smeerpunt voor de kettingsmering (43) zo vaak
mogelijk schoon.
Zwaard (Afb. 37)
Voor u de machine gaat gebruiken, moet u de groef en het
smeerpunt (44) van het zwaard schoonmaken.
53
Nederlands