4.
Schakel het apparaat in en houd tegelijkertijd de
X/Y-toets ingedrukt. De knipperende as, X of Y, is
de te controleren as.
AANWIJZING De te controleren as kan worden
gewijzigd door het indrukken van de pijltoetsen.
Bevestig de instelling vervolgens met de ENT-toets.
Op het display verschijnt knipperend "POSITION 1"
en tegelijkertijd wordt het apparaat genivelleerd. Na
de automatische nivellering wordt de laser inge-
schakeld en begint de kop te roteren.
5.
Controleer de laserstraal met de laserontvanger in
de hoogste nauwkeurigheidsinstelling en markeer
de hoogte op de wand.
6.
Druk de ENT-toets in.
Op het display verschijnt knipperend "POSITION 2".
7.
Draai de bevestigingsbout van het statief los en draai
het apparaat 180° en schroef het weer vast. Wacht
nl
vervolgens eventjes tot het apparaat zich weer heeft
genivelleerd.
Hierna verschijnen er twee pijltoetsen, de laser is
ingeschakeld en de laserkop draait.
8.
Controleer de laserstraal met de laserontvanger in
de hoogste nauwkeurigheidsinstelling en markeer
de hoogte.
Als het hoogteverschil tussen de beide markeringen
minder dan 5 mm bedraagt, is geen correctie nood-
zakelijk. Schakel het apparaat uit en gebruik het op
de normale manier.
Als een correctie noodzakelijk is wordt de proce-
dure in hoofdstuk 8.5.2 'Horizontale fout afstellen'
beschreven.
8.6.2 Horizontale fout afstellen 20
AANWIJZING
Controleer vóór het afstellen of een afstelling noodzakelijk
is, zie hoofdstuk 8.6.1.
1.
Stel de laserstraal op het midden van beide marke-
ringen in. Gebruik hiervoor de pijltoetsen 'omhoog'
en 'omlaag'.
2.
Bevestig de instelling van het midden met de ENT-
toets.
Vervolgens knippert op het display 'CALCULATING',
terwijl het apparaat interne kalibratie-instellingen be-
rekent.
Raak het apparaat tijdens de berekening niet aan tot
op het display 'END' wordt weergegeven.
3.
Druk de 'ENT' toets in als 'END' op het display
verschijnt.
Vervolgens verschijnt de asselectie op het display.
4.
Om de andere as te controleren doorgaan met 'Ho-
rizontale fout controleren', hoofdstuk 8.6.1.
5.
Schakel het apparaat uit na het beëindigen van de
instelling.
6.
De controle herhalen, om er zeker van te zijn dat alle
instellingen correct zijn.
AANWIJZING Het display toont 'CALCULATION
OVER ERR' als de te corrigeren waarden buiten
het waardebereik liggen.
110
8.7 Conusfout
8.7.1 Conusfout controleren 21
AANWIJZING
Voer deze controle alleen uit als de horizontale fout al is
afgesteld.
1.
Plaats de hellingslaser PRE 38 op een statief tussen
twee muren op een afstand van circa 50 m (164 ft)
van elkaar verwijderd.
2.
Richt de statiefkop met behulp van een waterpas
horizontaal uit.
3.
Bevestig het apparaat op het statief, zodat de X- of
Y-as t.o.v. de wand is uitgericht.
4.
Controleer de laserstraal met de laserontvanger in
de hoogste nauwkeurigheidsinstelling en markeer
de hoogte op de beide wanden.
5.
Schakel het apparaat uit en plaats het dichter bij de
wand (1-2 m / 3-6 ft). Behoud hierbij de uitrichting
van het apparaat.
6.
Schakel het apparaat weer in.
7.
Controleer opnieuw de laserstraal met de laseront-
vanger in de hoogste nauwkeurigheidsinstelling en
markeer de hoogte op de beide wanden.
8.
Meet met het meetlint het verticale verschil tussen
de beide markeringen op elke wand.
Als het verschil tussen de beide gemeten afstanden
kleiner dan ±5 mm (±7/32 in) is, ligt de fout binnen
de specificaties. Er is geen afstelling nodig.
Als het verschil tussen de beide gemeten afstanden
groter dan ±5 mm (±7/32 in) is, ligt de fout buiten
de specificaties. Er is een afstelling nodig. Wendt u
zich tot het dichtstbijzijnde Hilti Centre.
8.8 Hellingsfout
AANWIJZING
Gebruik in verband met de noodzakelijke nauwkeurigheid
een millimeterschaal.
AANWIJZING
Voer deze controle alleen uit als de horizontale fout is
gecontroleerd resp. afgesteld en de controle van de
conusfout binnen de specificatie ligt.
8.8.1 Hellingsfout controleren 22
AANWIJZING
Vanwege de eisen die aan de precisie van deze controle
worden gesteld dient u gebruik te maken van een staaf
met een millimeterschaalverdeling.
1.
Sla twee nagels precies 30 m (98 ft) van elkaar in de
grond. Markeer de nagels als "nagel 1" en "nagel 2".
2.
Plaats het instrument op een statief op een afstand
van 1 tot 2 meter voor nagel 1 in lijn boven nagel 1
en 2. Plaats het instrument zo dat de X‑as precies
met de lijn boven nagel 1 en nagel 2 overeenstemt.