4.2 Filter
Voor geflensde meters kan, direct voor de inlaatzijde van
de gasmeter in plaats van een standaard gaspakking, een
gaasfilter of een zgn tophoedfilter worden gemonteerd
Indien in de gasinstallatie reeds elders (maar voor de
inlaat van de gasmeter ! ) een geschikt filter aanwezig is,
behoeft geen extra gaas- of tophoedfilter te worden ge-
plaatst In alle overige gevallen wordt de toepassing van
een gaas- of tophoedfilter voor de inlaat van de meter
sterk aanbevolen !!
(Vervolg)schade ontstaan in het meetkamergedeelte/
rotor door externe vervuiling zoals, ijzerslijpsel, zand, res-
tanten teflontape, roestdeeltjes, metaalresten/bramen,
inerte of chemische inhoudsstoffen van het te meten
medium is in alle gevallen van garantie uitgesloten
Het wordt aanbevolen het filter te reinigen c q te ver-
vangen binnen 4 tot 8 weken nadat de meter in bedrijf
is gesteld
4.3 Extern droogelement
De meter kan uitgevoerd worden met een (opschroef-
baar) extern vochtfilter voor installatie in de buitenlucht Is
dat het geval, schroef de oude los en schroef de nieuwe
op het telwerk
4.4 Stroombegrenzers
Het gebruik van stroombegrenzers wordt aanbevolen
om de meter tegen overbelasting door te hoge flow of
drukstoten te beschermen
5 Opstarten
5.1 Algemeen
De opstartprocedure is altijd afhankelijk van de configu-
ratie van de installatie
Alvorens de gasmeter onder druk te zetten moet de
oliedoorsmeer-procedure (punt 3 3) worden doorlopen
Het onder druk zetten of verlagen van de druk moet
zodanig worden uitgevoerd dat
de optredende drukverandering maximaal 0 3 bar/5
P S I per seconde niet wordt overschreden
Na het opstarten dient de installatie te worden getest op
gasdichtheid
Een goede montage en het goed functioneren van de
gasmeter kan worden gecontroleerd door middel van
een visuele controle van het telwerk (indien de gasme-
ter draait) of het meten van het drukverlies door middel
van de Pete's plugs (Deze meting kan alleen uitgevoerd
worden tot een bedrijfsdruk van maximaal 20 bar )
5.2 Installatie met bypass :
zie ANNEX 5
OPSTARTEN :
Begin met alle afsluiters gesloten
• Open langzaam de bypass om het lagedrukgedeelte
van de installatie op druk te zetten
• Open als de uitlaatdruk in evenwicht is, langzaam de
kleine afsluiter aan de inlaatzijde V1 De drukverande-
ring mag 0 3 bar per seconde niet overschrijden
• Open als de druk in de gasmeter in evenwicht is lang-
zaam de afsluiter aan de inlaatzijde en sluit vervolgens
V1
• Open langzaam de afsluiter aan de uitlaatzijde en
controleer of de gasmeter de doorgelaten gas stroom
registreert
• Sluit geleidelijk en op een langzame wijze de bypass
-afsluiter Controleer of de doorgelaten gasstroom de
capaciteit van de gasmeter niet overschrijdt
AFSCHAKELEN :
• Open langzaam de bypass-afsluiter en sluit vervolgens
de afsluiter aan de inlaatzijde en daarna de afsluiter aan
de uitlaatzijde van de installatie
• Open voorzichtig de kleine expansieklep V2 en verlaag
de druk op de gasmeter De drukverandering mag op-
nieuw 0 3 bar per seconde niet overschrijden!
• Er kan zich nog een hoeveelheid gas in de meter en
in de leiding bevinden, daartoe is een goede ventilatie
vereist
5.3 Installatie zonder bypass :
zie ANNEX 6
OPSTARTEN :
Begin met alle afsluiters gesloten
• Open de regelaar aan de inlaatzijde voorzichtig,dit om
de installatie heel geleidelijk onder druk te zetten (De
drukverandering mag 0 3 bar per seconde niet over-
schrijden!) Open de inlaatafsluiter volledig als de druk
in evenwicht is
• Open de uitlaatafsluiter voorzichtig en minimaal Deze
afsluiter moet weinig geopend worden om:
– de inlaatdruk in de installatie te handhaven
– een lage stroomsnelheid in de gasmeter tijdens het
inbedrijfstelling (ca 5% Qmax) aan te houden
Als de uitlaatdruk in evenwicht is kan de uitlaatafsluiter
geheel worden geopend
AFSCHAKELEN :
• Sluit heel langzaam de uitlaatafsluiter en controleer of
de gasmeter niet meer registreert
• Sluit de inlaatafsluiter
• Open langzaam de kleine afsluiter V2 (Let op: De
drukverandering mag wederom 0 3 bar
• per seconde niet overschrijden)
• Er kan zich nog een hoeveelheid gas in de meter en
in de leiding bevinden, daartoe is een goede ventilatie
vereist
5.4 Gasmeters geplaatst achter een regelaar
Installatie moet gebeuren conform de technische hand-
leiding van de betreffende regelaar Tijdens het op druk
zetten en het verlagen van de gasdruk in de installatie zijn
drukveranderingen groter dan 0,3 bar per seconde niet
toegestaan Spontaan optredende drukstoten in de gas-
installatie kunnen de gasmeter dusdanig beschadigen,
zodat onder andere de rotorassen kunnen kromtrekken
31