NL
Veiligheidsinformatie
Dit systeem mag pas in bedrijf worden genomen als
de montage- en veiligheidsinstructies zijn
doorgelezen.
Alle ventilatoren zijn bedoeld voor het verplaatsen van
lucht in luchtbehandelingssystemen. Bij installatie in
onverwarmde ruimtes moet het ventilatorhuis worden
geïsoleerd om condensatie te voorkomen. Ze zijn
bedoeld voor gebruik nadat ze zijn ingebouwd in
machines of kanaalsystemen of nadat een
beschermrooster is geplaatst. (EN ISO 13857).
Ventilatoren met kanaalaansluitingen moeten aan
beide zijdes zijn aangesloten op kanalen
(inlaat/uitlaat). Als er kans is op binnendringen van
water in de motor via de kanalen, is een externe
beveiliging noodzakelijk. Er mogen geen bewegende
delen bereikbaar zijn na installatie. De ventilatoren
mogen niet worden gebruikt in gevaarlijke
omgevingen of worden aangesloten op rookkanalen.
De ventilatoren mogen niet buiten worden
geïnstalleerd (behalve TFSR/TFSK EC, K EC).
Veiligheidsaccessoires (bijv. beschermrooster) mogen
niet worden gedemonteerd, omgeleid of buiten
werking worden gesteld. LET OP: Schakel voor
service en onderhoud de ventilator uit (d.m.v. een
schakelaar die alle polen uitschakelt) en controleer of
de waaier stil staat. LET OP: De ventilatoren kunnen
scherpe randen en hoeken hebben, die letsel kunnen
veroorzaken. LET OP Wees voorzichtig bij het openen
van de serviceluiken van de ventilator (swing-out). De
op het luik gemonteerde ventilator en motor zijn
relatief zwaar (geldt voor KVKE, KVO).
De ventilatormotor heeft een ingebouwde beveiliging
voor geblokkeerde rotor, wat ervoor zorgt dat de
motor opnieuw zal proberen te starten met een
voorgeprogrammeerde interval, elke keer als
geregistreerd wordt dat de rotor stil staat. Als de
blokkering is verholpen, zal de ventilator zonder
verdere maatregelen uit zichzelf opstarten. Bij hoge
motortemperaturen zal de stroom naar de ventilator
worden afgesloten. De ventilator kan dan alleen
opnieuw worden gestart door de voeding naar de
ventilator handmatig enkele minuten te onderbreken.
Transport en opslag
Alle ventilatoren worden in de fabriek zo verpakt, dat
ze bestand zijn tegen normale transporthandelingen.
Gebruik bij het hanteren van de goederen geschikte
hefinrichtingen om schade aan ventilatoren en letsel
bij personeel te voorkomen. Til de ventilatoren nooit
op aan het aansluitsnoer, de aansluitdoos, waaier of
inlaatconus. Voorkom stoot- en schokbelastingen.
Bewaar de ventilatoren tot definitieve installatie op
een droge plek, beschermd tegen weersinvloeden en
vuil. Toegestane opslagtemperatuur -40...+80°C
Installatie
Raadpleeg de veiligheidsinformatie hierboven. Het
installeren, elektrisch aansluiten en in bedrijf stellen
mag alleen worden verricht door bevoegd personeel
en conform normen en eisen. De elektrische
Document vertaald uit het Engels
aansluiting dient conform het bedradingsschema in de
klemmenkast en de gegevens op de klemmenstroken
of op de kabel te zijn. LET OP: Gebruik geen metalen
wartels in combinatie met kunststof klemmenkasten.
Gebruik eveneens een blindplug voor de wartel. De K-
EC-ventilator moet met de aansluitdoos bovenop de
eenheid en in een hoek van 90° worden geïnstalleerd.
Bij permanente installatie met kabels met een
diameter van 12-14 mm, moet de ingangsbus worden
vervangen (geldt voor type K-EC). Monteer de
ventilator in de richting van de luchtstroom (zie pijl op
de eenheid). De ventilator moeten zo worden
geïnstalleerd, dat trillingen niet worden overgedragen
aan het kanaalsysteem of de constructie. (geschikte
accessoires zoals klembanden en trillingsdempers zijn
beschikbaar). Controleer of de ventilator stevig en
stabiel is gemonteerd. De ventilator kan in elke
richting worden gemonteerd, tenzij anders
aangegeven. De ventilatoren moeten zo worden
gemonteerd dat service en onderhoud eenvoudig en
veilig uitgevoerd kunnen worden. Storend geluid kan
worden voorkomen door een geluiddemper te
installeren (beschikbare accessoire).
De ventilatoren zijn bedoeld voor continu gebruik
binnen het gestelde temperatuurbereik.
Bij het aansluiten van apparatuur met een
automatische aan/uit functie, moet rekening worden
gehouden met ventilatoren die zijn gereset door
loskoppelen van de voeding.
EC-motoren hebben een lekstroom naar aarde van
<=3,5 mA. Hiermee dient elke keer dat een ventilator
samen met een verliesstroomschakelaar aangesloten
wordt, rekening te worden gehouden.
Ingebouwde potentiometer
De ingebouwde potentiometer is af fabriek ingesteld
(afb. 1-10). Deze waarde kan handmatig worden
gewijzigd om een ander
motortoerental/ventilatorrendement te verkrijgen.
Grafieken van ventilatorrendement voor deze
toepassing inclusief spanningssprongen staan in de
tabel op pagina 5-13 (afb. 1-10) rechts van de
potentiometersymbolen. Een externe potentiometer
kan indien nodig worden aangesloten. In dat geval
moet de ingebouwde potentiometer worden
losgekoppeld van de aansluitklemmen.
Tacho-uitgang
Aansluiting nr. 1 in de bedradingsschema's (witte
signaalkabel) maakt aansluiting van een toerenteller
(een puls per omwenteling), regelaar, alarm of een
snelheidsscherm mogelijk. De tachograaf geeft een
signaal van max. 10 mA af.
Bediening
Controleer voor het eerste gebruik het volgende:
- Is de elektrische aansluiting correct uitgevoerd?
- Is de beschermingsleiding aangesloten?
- Zijn veiligheidsvoorzieningen (beschermrooster)
geplaatst?
50