de camera ontvangt met zijn belichtingssysteem en de 14-honingraatvelden-
meerveldsmeting het door het onderwerp weerkaatste licht en stelt, op grond
van de gemeten lichtverdeling en de informaties uit het AF-systeem en de opti-
male afweging voor de 4 segmenten, de flitsbelichtingsmeting vast. De aanslui-
tende hoofdflits en daarmede de belichting van de opname vinden plaats in
overeenstemming met de meetresultaten van de meting van de flits vooraf.
De flitser moet in de functie TTL worden gezet. Op de flitser hoeft geen bij-
zondere instelling te worden gedaan en er vindt geen aanduiding voor de
meerveldsbelichtingsmeting plaats. De methode van het instellen van de ca-
mera voor de meervelds-flitsbelichting en andere details vindt u in de ge-
bruiksaanwijzing van de camera.
4.3 ADI-flitsregeling (Advanced Distance Integration)
Alleen mogelijk met de Dimage 5 en Dimage 7, 7i! De ADI-flitsregeling
is een moderne variant op de TTL-flitsfunctie. De standaard TTL-flitsbe-
lichting zonder flits vooraf is op grond van de camerabouw met deze
camera's niet mogelijk.
De ADI-flitsregeling is een meervelds-flitsbelichtingsmeting (meting met flits
vooraf) die met een extra richtgetalsturing is uitgebreid.
De flitser moet in de functie TTL worden gezet. Op de flitser hoeft geen bijzon-
dere instelling te worden gedaan en er vind geen aanduiding voor de ADI- flits-
regeling plaats. De methode van het instellen van de camera voor de ADI-flits-
regeling en andere details vindt u in de gebruiksaanwijzing van de camera.
4.4 Flitsen met handinstelling (manual)
Op sommige camera's wordt in de programautomatiek P en de on-
derwerpsprogramma's de flitser automatisch naar de TTL-flitsfunctie
omgeschakeld. Flitsen met handinstelling is dan niet mogelijk! In de
manual flitsfunctie ontstaat er geen aanduiding voor de belichtings-
controle in het LC-display van de flitser!
De camera moet in de functie van tijdautomatiek 'A', c.q. in de manualfunc-
tie 'M' of 'X' worden gezet. Diafragma en belichtingstijd (bij 'M') moeten op
de camera, in overeenstemming met de opnamesituatie worden gekozen (zie
de gebruiksaanwijzing van de camera ).
42
4.4.1 Manual flitsfunctie 'M' met vol vermogen
In deze functie geeft de flitser altijd een ongeregelde flits met vol vermogen
af. De aanpassing aan de opnamesituatie geschiedt door het instellen van
een diafragmawaarde op de camera. In het LC-display van de flitser wordt
de afstand van flitser tot onderwerp aangegeven, zoals die aangehouden
moet worden voor een correcte flitsbelichting (zie ook 5.4.2).
Het instellen van flitsen met handinstelling M
• Schakel de flitser via zijn hoofdschakelaar in.
• Druk zo vaak op de toets 'Mode', dat in het LC-display 'M' knippert.
• De instelling treedt onmiddellijk in werking. Na ong. 5 s. schakelt het LC-dis-
play naar de normale weergave terug.
4.4.2 Flitsen met handinstelling 'MLo' met deelvermogen
In deze functie geeft de flitser steeds een niet-geregelde flits af met 1/8 (Low)
van zijn volle vermogen. De aanpassing aan de opnamesituatie moet, bijv.
door het instellen van de diafragmawaarde op de camera, worden gekozen.
In het LC-display van de flitser wordt de afstand van flitser tot onderwerp
aangegeven zoals die voor een correcte belichting moet worden aangehou-
den (zie ook 5.4.2).
Het instellen van flitsen met handinstelling MLo
• Schakel de flitser via zijn hoofdschakelaar in;
• druk zo vaak op de 'Mode'-toets, dat in het LC-display 'MLo' knippert.
• Druk zo vaak op de toetscombinatie 'Select' (= toets 'Mode' + toets 'Zoom'),
dat in het LC-display P wordt aangegeven.
• Behalve P wordt het ingestelde deelvermogen knipperend aangegeven.
• Terwijl da aanduiding voor het met de hand in te stellen deelvermogen
knippert, wordt met de toets 'Mode' de waarde van het deelvermogen ver-
laagd, c.q. met de toets 'Zoom' verhoogd. Waarden van P 1/8, P 1/4,
P 1/2 en P 1/1 zijn mogelijk.
• De instelling treedt onmiddellijk in werking. Na ong. 5 s. schakelt het LC-dis-
play weer naar de normale weergave terug. Als een deelvermogen is inge-