NL
MagnaTrack ST
4.
Monteer het slangkoppelstuk zo dicht mogelijk bij het midden van de rail
over een railverbinding, zie afbeelding 5.
LET OP!
afbeelding 1.
5.
Monteer de wagen met stabilisator, zie afbeelding 6.
6.
Monteer de lijn van de stabilisator in het 90°-bochtstuk, zie afbeelding 7.
7.
Bevestig de microschakelaar op het voorste deel van de rail, zie
afbeelding 8, item 1. De juiste afstand tot de voorste rand van de rail moet
worden bepaald op basis van de installatie -controlelijst op pagina 55.
8.
Monteer de kabel op de bovenkant van de rail, zie afbeelding 8, item 2.
9.
Schroef de schokdemper vast aan de voorkant van de rail, zie
afbeelding 8, item 3.
10.
Draai de schroeven en moeren aan het uiteinde van de rail vast, zie
afbeelding 8, item 4.
4.1.1
De uitlaatpijp
Zie afbeelding 9. De iutlaatpijp moet recht zijn en gelijk lopen met de zijkant
van het voertuig of iets uitsteken. Let ook op de minimum-afstanden vanaf
de onderkant van de carrosserie en het achter-wiel. Het is mogelijk dat
aanpassingen aan het uitlaat-systeem van het voertuig nodig zijn voor een
optimale positie van de uitlaatpijp.
4.1.2
Ankerplaat
Zie afbeelding 1. De ankerplaat moet worden bevestigd op de zijkant van
het voertuig, op 600 mm afstand van de uitlaatpijp. Deze afstand kan zo
nodig worden aangepast (+100 mm, –25 mm) door de stelschroef in de
elektromagnetische eenheid los te draaien, zie afbeelding 8, item X.
4.1.3
Mondstuk
Bevestig de bladveer van het mondstuk op de elektro -magnetische eenheid
met de stelschroef zoals getoond op de afbeelding, zie afbeelding 10, item X).
Maak de slang vast aan de magnetische eenheid met de slangklem en gebruik
de rubberring als afdichting. Controleer of het mondstuk, wanneer niet
aangesloten op het voertuig, voorwaarts in de rijrichting van het voertuig wijst.
Stelschroef, zie afbeelding 10, item X. Wanneer de ankerplaat in de juiste
positie is bevestigd, kan het mondstuk worden aangepast door het losdraaien
van de stel-schroef en het iets op- of neerwaarts verplaatsen van de bladveer.
Plaats het mondstuk op de uitlaatpijp en maak de elektromagnetische eenheid
vast op de ankerplaat, ervoor zorgend dat de slang correct is aangespannen. De
slang moet een bocht van 90° maken, zie afbeelding 11, Alt. 1 en Alt. 2.
4.1.4
Elektrische installatie
Zie elektrisch aansluitschema, zie afbeelding 12. De aanslui-ting van de
transformator op het net mag alleen door een bevoegd installateur worden
uitgevoerd.
1.
Aansluitkast.
2.
Microschakelaar.
54
Het voertuig moet tegenover de rail worden geparkeerd, zie