FIG. 28
Steek de bodem van de draadkop in de
bovenkant van de draadkop. Plaats de nok (1)
daarbij tegen de beugel (2). Draai de bodem
van de draadkop in de richting van de pijl, tot
de nok van de bodem van de draadkop achter
de beugel van het bovenstuk van de draadkop
vergrendelt.
8
FIG. 29
Open de draadkop door de twee beugels in te
duwen. Haal de bodem van de draadkop en de
wikkelrol uit de bovenkant van de draadkop.
Neem de wikkelrol uit de bodem van de
draadkop.
Knik de maaidraad ca. 5 - 10 cm naast het
midden (afb. 24).
FIG. 30
(
-
L
Steek de twee uiteinden van de maaidraad langs
boven door de voorziene openingen in de wikkelrol.
Trek de twee uiteinden van de maaidraad tot aan de
knik door de opening.
FIG. 31
2
1
Trek de maaidraad volledig in de wikkelrol en
wikkel de draad rechtsom strak op de
wikkelrol. U kan de maaidraad ook strak
houden en de wikkelrol linksom draaien.
FIG. 32
Als er nog ca. 10 - 20 cm overblijft, klemt u
tijdelijk de twee uiteinden, telkens tegenover
elkaar, in de gleuven aan de onderzijde van de
wikkelrol. Daardoor kan de maaidraad bij de
volgende werkstap niet weer loswikkelen. De
twee draden moeten niet noodzakelijk even
lang zijn; overtollige lengtes worden automa-
tisch afgesneden door het mes in de
aanraakbeveiliging.
Plaats de wikkelrol weer in de bodem van de
draadkop. Let erop dat de groeven op de
"draadverlengkop" over de nokken van de
draadbodem lopen. Steek de twee uiteinden
van de maaidraad door de voorziene ogen.
Trek de draden weer uit de gleuven waarin u ze
tijdelijk had vastgeklemd.
Duw de bodem van de draadkop weer in het
bovenstuk van de draadkop, zodat de beugels
vergrendelen.
95