6.6.15.3 Instelling functie ingang hulpdruk
De hulpdrukwaarden P2 en P3 zijn alleen beschikbaar op inverters van het type M/T en T/T
Het signaal dat een hulp-setpoint activeert, kan aan willekeurig welke van de 3 ingangen worden geleverd (voor de
elektrische aansluitingen, zie paragraaf 2.3.3).
bij de ingang waarop het signaal van het hulp-setpoint is aangesloten, in te stellen op één van de waarden van tabel
24.
De hulpdrukfunctie verandert het setpoint van het systeem van de druk SP (zie par. 6.3) bij de druk Pi. Voor de
elektrische aansluitingen, zie paragraaf 2.3.3 waar i voor de gebruikte ingang staat.
Op deze manier zullen naast SP ook de drukwaarden P1, P2, P3, P4 beschikbaar komen. Wanneer deze functie
actief is, wordt het symbool Pi weergegeven op de STATUS-regel van de hoofdpagina. Het systeem kan alleen met
hulp-setpoints werken als de ingang tenminste 1 sec. actief is geweest. Wanneer men met hulp-setpoints werkt, moet,
om weer met de setpoint SP te gaan werken, de ingang tenminste 1sec. niet actief zijn geweest. Het gedrag van de
functie is beschreven in Tabel 25. Wanneer er meerdere hulpdrukfuncties tegelijkertijd op verschillende ingangen
geconfigureerd zijn, zal het systeem Pi signaleren wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt. Voor
gelijktijdige activeringen zal de gerealiseerde druk de laagste druk zijn van de drukwaarden met actieve ingang. Het
alarm wordt opgeheven wanneer er geen enkele ingang geactiveerd is.
Waarde
Parameter
INx
3
4
6.6.15.4 Instelling activering van het systeem en reset fouten
Het signaal dat het systeem activeert, kan aan een willekeurige ingang worden geleverd (voor de elektrische
aansluitingen, zie paragraaf 2.3.3).
De functie activering van het systeem wordt verkregen door de parameter lx, horend bij de ingang waarop het signaal
activering van het systeem is aangesloten, in te stellen op één van de waarden van de Tabel 26.
Wanneer de functie actief is, wordt het systeem volledig gedeactiveerd en wordt F3 weergegeven in de STATUS-regel
van de hoofdpagina.
Wanneer er meerdere functies voor systeemactivering tegelijkertijd op verschillende ingangen geconfigureerd zijn, zal
het systeem F3 signaleren wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt en het alarm opheffen wanneer er
geen enkele functie geactiveerd is.
Het systeem kan de deactiveringsfunctie pas effectief maken wanneer de ingang tenminste 1 sec. actief is geweest.
Wanneer het systeem gedeactiveerd is, moet, om de functie te deactiveren (activering van het systeem), de ingang
minstens 1 sec. niet actief zijn. Het gedrag van de functie is beschreven in Tabel 26.
Wanneer er meerdere deactiveringsuncties tegelijkertijd op verschillende ingangen geconfigureerd zijn, zal het
systeem F3 signaleren wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt. Het alarm wordt opgeheven wanneer er
geen enkele ingang geactiveerd is.
Gedrag van de functie activering van het systeem en herstel fouten in functie van
Waarde
Parameter
INx
5
6
Gedrag van de functie hulpdruk in functie van INx en van de ingang
Configuratie
ingang
Actief met hoog
signaal op de
ingang (NO)
Actief met laag
signaal op de
ingang (NC)
Configuratie
ingang
Actief met hoog
signaal op de
ingang (NO)
Actief met laag
signaal op de
ingang (NC)
NEDERLANDS
De functie hulp-setpoint wordt verkregen door de parameter lx, horend
Status ingang
i-ste hulp-setpoint niet
Afwezig
i-ste hulp-setpoint
Aanwezig
i-ste hulp-setpoint
Afwezig
i-ste hulp-setpoint niet
Aanwezig
Tabel 25: Hulp-setpoint
INx en van de ingang
Status ingang
Afwezig
Aanwezig
gedeactiveerd
Afwezig
gedeactiveerd
Aanwezig
235
Weergave op
Werking
actief
actief
actief
actief
Weergave op
Werking
display
Inverter
geactiveerd
Inverter
Inverter
Inverter
geactiveerd
display
Geen
Px
Px
Geen
Geen
F3
F3
Geen