– Als het koplampafstelapparaat gedurende
langere tijd niet wordt gebruikt, wordt
aangeraden het af te dekken.
– In het koplampafstelapparaat zit een batterij.
Er bestaat dus brand- en explosiegevaar als
deze batterijen verkeerd worden behandeld.
Om dit gevaar te voorkomen mogen ze niet
worden verhit en mogen er geen vrije
vlammen in de buurt van de batterij worden
gebruikt. Gebruik bij het vervangen een
batterij met dezelfde kenmerken.
– Als zich storingen in de werking van de
machine mochten voordoen, wendt u zich tot
de dealer of stuurt u het apparaat naar de
dichtstbijzijnde servicedienst.
– Vraag bij een dealer of erkende verkoper om
ORIGINELE reserveonderdelen als er
onderdelen moeten worden vervangen.
– Als er met onderdelen van de machine wordt
geknoeid, komt de garantie te vervallen.
VOORBEREIDING
HET SPIEGELVIZIER MONTEREN
Het spiegelvizier is tijdens de testfase met de
respectieve apparatuur afgesteld en kan dus
niet op andere koplampafstelapparaten worden
gemonteerd.
Zet het vizier tegen de plaat en laat zowel de
bevestigingsgaten als de buitenranden
samenvallen. Schroef het met de twee
bijgeleverde schroeven vast.
Monteer het vizier niet omgekeerd (het steekt
dat uit het bevestigingsblok), omdat het dan
niet op de goede plaats zit.
VOORBEREIDING VAN HET VOERTUIG
Verzeker u ervan dat de koplampen schoon en
droog zijn. Als het voertuig voorzien is van een
koplampregelaar in de auto, zet u die op "0".
Verwijder alles wat van invloed kan zijn op de
goede stand van de auto: modder, sneeuw, ijs,
enz. Zet de wielen van de auto recht. Verzeker
u ervan dat het voertuig geen vervormingen in
het chassis heeft. Controleer dat de
bandenspanning goed is. Zet de motor aan en
verricht de test. Bij voertuigen met
pneumatische ophanging zet u de motor vijf
minuten voor het begin van de test aan en gaat
u te werk bij lopende motor.
LET OP!
Als u met draaiende motor in gesloten
ruimtes werkt, moeten de schadelijke
uitlaatgassen worden afgevoerd. Het
wordt aangeraden een specifiek afzuigsysteem
voor uitlaatgassen te gebruiken.
WERKOPPERVLAKKEN
Tijdens de koplamptest moet de vloer vlak zijn.
Als dit niet mogelijk mocht zijn, moeten het
koplampafstelapparaat en de auto op zijn minst
op een oppervlak met hetzelfde niveauverschil
staan. De helling mag in ieder geval niet groter
zijn dan 0,5%. Het wordt afgeraden een
koplampentest op een ongelijke vloer te
verrichten, omdat de afstelling dan niet
nauwkeurig kan zijn.