gemeten. Zonnig, koel weer en reflectie van sneeuw of water kunnen de stroom
en het vermogen verhogen. Daarom moeten de waarden van Isc en Voc die op de
module zijn gemarkeerd, worden vermenigvuldigd met een factor 1,25 bij het
bepalen van de spanningswaarden van de componenten, de stroomsterkte van
geleiders, de sterkte van zekeringen en de op de PV‐uitgang aangesloten
regelaars. Als gevolg van bepaalde plaatselijk geldende richtlijnen kan een extra
vermenigvuldigingsfactor van 1,25 nodig zijn voor de sterkte van zekeringen en
geleiders. SunPower raadt aan om bij het bepalen van de maximale
systeemspanning gebruik te maken van de temperatuurcoëfficiënten voor de
spanning van open circuits die in de datasheets staan vermeld.
3.1 Brandclassificatie
De AC‐module heeft dezelfde brandclassificatie als DC‐modules.
4.0 Elektrische aansluitingen
Modules mogen alleen worden aangesloten met de juiste Enphase‐
wisselstroomkabel en geïntegreerde connectors. Breng geen wijzigingen aan de
connectors aan.
Maxeon Solar adviseert een conservatieve, minimale radius voor kabelbochten
van 60 mm (of meer). Kabels mogen niet worden gebogen direct bij de uitgang
van de connector of junctionbox. Het kabelsysteem van de AC‐module is voorzien
van vergrendelingsconnectors die, nadat ze zijn aangesloten, met behulp van
gereedschap moeten worden losgekoppeld. Deze handeling beschermt
ongetraind personeel tegen het loskoppelen van modules onder belasting.
Enphase AC‐kabelconnectors zijn geclassificeerd en getest om de belastingstroom
te onderbreken. Maxeon Solar raadt echter aan om altijd de groepsbeveiliging van
het elektriciteitsnet uit te schakelen en de stroom af te sluiten voordat u de
connectors aansluit of loskoppelt. Installeer een AC‐scheidingsschakelaar in
overeenstemming met lokale regelgeving.
4.1 Aarding van apparatuur
Aarding van de modules is vereist volgens IEC 60364‐7‐712 en waar dit verplicht
wordt geacht binnen het lokale regelgevingskader. Module‐aarding is zowel
bedoeld ter bescherming als om functionele redenen. Het functionele aspect van
deze vereiste is dat de omvormer of het stroom genererend apparaat
aardfoutdetectie en eventuele alarmindicaties kan bieden. Maxeon Solar raadt
aan om een van de volgende methoden voor de aarding van het moduleframe te
gebruiken. Dit dient ook om corrosie als gevolg van ongelijke metalen connectors
te vermijden. Maxeon Solar beveelt roestvrijstalen hardware tussen koper en
aluminium aan. Voer tests uit om de aarding te valideren met temperatuur,
zoutomgeving en hoge stroomsterkte.
1)
Aarding met behulp van specifieke aardingsgaten: Gebruik de in het
montageframe aangebrachte aardingsgaten om de module met een
geschikte aardingsgeleider aan te sluiten op de constructie.
2)
Aarding met klem/klauw: Er kan een klem of klauw worden geïnstalleerd
tussen de module en de onderconstructie. Lijn een aardingsklem uit op het
gat in het frame en plaats een aardingsbout door de aardingsklem en het
frame. Zorg ervoor dat de gebruikte klem na bevestiging de geanodiseerde
coating van de module goed doordringt en een geschikte geleiding tot
stand brengt.
3)
Modules kunnen worden geaard door een kabelschoen aan te brengen in
een van de aardingsgaten van het moduleframe en de aardingsgeleider aan
de kabelschoen te bevestigen. Gebruik roestvrij stalen ijzerwaren (bout,
ringen en moer). Gebruik een ring met een stervormige buitenrand tussen
de kabelschoen en het moduleframe om de anodisering te doordringen en
elektrisch contact te maken met het aluminiumframe. De assemblage moet
worden afgesloten met een moer met een draaimoment van 2,3‐2,8 Nm
voor een bout van M4. Een borgring of ander vergrendelingsmechanisme is
nodig om de spanning tussen de bout en de assemblage te behouden. De
geleider moet met de schroef van de kabelschoen aan de aarding worden
bevestigd.
4)
Modules kunnen worden geaard met een aardklem of aardingsring of
als onderdeel van een moduleklem. Deze aardingsklemmen/‐ringen
moeten in staat zijn om de geanodiseerde coating van het
©2021 Maxeon Solar Technologies, Ltd. Alle rechten voorbehouden. Specificaties in dit document kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
moduleframe goed te doordringen en een geschikt elektrisch
geleidingsvermogen tot stand brengen.
Alle bovenstaande oplossingen zijn mogelijk, maar ze moeten voor
aardingsdoeleinden worden getest met de montageconstructie.
4.2 Aansluitingen op wisselstroomcircuits
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om de netwerkcompatibiliteit
in uw installatieregio te controleren 240/380 V of 4‐draads 2‐polig te controleren.
De AC‐modules moeten worden aangesloten op een nutsvoorziening met de juiste
spanning en frequentie om te kunnen functioneren en stroom te kunnen
opwekken. De modules zijn geen op zichzelf staande generatoren en produceren
geen wisselspanning. Ze kunnen dus niet onafhankelijk van een door het
energiebedrijf gegenereerd wisselstroomsignaal werken. De AC‐modules mogen
alleen worden aangesloten op een afzonderlijke groep. De wisselstroomkabels en
‐connectors zijn alleen gecertificeerd en geschikt voor het maximale aantal
parallelle AC‐eenheden. Bij het aansluiten van modules mag u het volgende
maximum aantal modules per groep NIET overschrijden.
Het maximum aantal micro‐omvormers dat op elke wisselstroomgroep kan
worden aangesloten, vindt u in de datasheet van de micro‐omvormer. Dit circuit
moet worden beveiligd met een overstroombeveiliging. Ontwerp uw
wisselstroomgroep zodanig dat deze voldoet aan de volgende limieten voor wat
betreft het maximum aantal micro‐omvormers per groep wanneer deze met een
overstroombeveiliging van 20 Ampère (maximum) zijn beveiligd.
Maximum aantal* IQ 7A micro‐
omvormers per wisselstroomgroep
(230 V)
Regio: EU
10
Limieten kunnen verschillen. Raadpleeg lokale vereisten om het aantal micro‐
omvormers per groep in uw regio te bepalen.
LET OP! Om het risico op brand te verminderen, moet u
een micro‐omvormer alleen aansluiten op een groep die is
uitgerust met een maximale groepsoverstroombeveiliging
Hieronder staan de belangrijkste installatiestappen:
1.
Installeer het Field‐wireable connector set of lasdoos.
2.
Plaats de Enphase Q Cable
Per paneel:
3.
Plaats AC module en trek de Micro uit
4.
Verbind Micro‐omvormers naar Q Cable connector
5.
Installeer AC Modules
6.
Bevestig de Q Cable aan het moduleframe en de rail
Per rij:
7.
Maak een installatiekaart
8.
Dop de Q cable af bij de laatste Micro‐omvormer
9.
Verbind met de lasdoos
10. Bekrachtig het system
4.3 Kabelbeheer
Gebruik kabelklemmen of kabelbinders om de AC‐kabel aan de stelling te
bevestigen. De kabel moet worden
ondersteund om te voorkomen dat de
kabel onnodig doorhangt volgens de lokale
vereisten. Let er bij Performance 3 AC‐
modules op dat u de in de fabriek
voorgemonteerde DC‐kabel niet loskoppelt
van specifieke kabelbinders. Maak van
overtollige bekabeling lussen, zodat de
bekabeling niet in contact komt met het dak.
MAXEON SOLAR TECHNOLOGIES, LTD.
537620 Rev.D
Maximum aantal* IQ 7A micro‐
omvormers per wisselstroomgroep
(230 V)
Regio: APAC
11
van 20 A.
4