2.8
VRIJE VAL: Bij bovenhoofdse verankering limiteren de SRL's de vrije val tot 61 cm (2 ft.) of minder. Veranker de SRL altijd
direct boven het werkniveau om vergrote valafstanden te vermijden. Voorkom werkzaamheden waarbij uw valstoplijn de lijnen
van andere werkers zou kunnen kruisen of in de knoop raken. Voorkom werkzaamheden waarbij een object kan vallen en de
valstoplijn kan raken, wat kan leiden tot het verlies van uw evenwicht of schade aan de valstoplijn. Zorg dat de valstoplijn
niet onder de armen of tussen de benen door loopt. Leg nooit een klem of knoop in de valstoplijn en voorkom nooit dat deze
kan terugrollen of strak staan. Voorkom slaphangende lijnen. Verleng de SRL niet door er een lijn of vergelijkbare
component mee te verbinden zonder overleg met Capital Safety.
2.9
VALSPELING: Afbeelding 3 toont de ruimtevereisten voor vrije val. Zorg dat er voldoende vrije ruimte (X) is in het valpad
om te voorkomen dat er een object wordt geraakt tijdens een val. Als de medewerker werkt op een plek niet direct onder het
ankerpunt van de SRL, zijn de nodige vrije ruimte en verticale valafstand groter.
De vereiste valspeling bepalen: Meet de afstand tussen de rugverbinding van het harnas van de gebruiker tot het
ankerpunt van de SRL. Zowel horizontale als verticale afstand zijn van belang. Gebruik Afbeelding 3 om de vereiste valspeling
(X) te bepalen. De stippellijntjes in de afbeelding geven stappen aan van 0,3 m van de rugverbinding van het harnas van de
gebruiker naar het anker. Bijvoorbeeld, een afstand van 2,9 m is vereist wanneer de Nano-Lok-eenheid 1 m boven en een 1 m
opzij van de rugverbinding van het harnas van de gebruiker verankerd is; een afstand van 4,8 m is vereist wanneer de Nano-
Lok-eenheid 0,5 m onder en 1,4 m opzij van de rugverbinding van het harnas van de gebruiker verankerd is.
OPMERKING:
De afstanden in Afbeelding 3 gaan ervan uit dat de val vanuit een staande positie plaatsvindt. Als de
werknemer knielt of hurkt is een extra afstand van 0,9 m vereist.
2.10 ZWENKVALLEN: Een zwenkval ontstaat wanneer het verankeringspunt niet recht boven het punt ligt waar een val
optreedt (zie Afbeelding 4). De kracht waarmee tegen een voorwerp wordt gestoten in een zwenkende val, kan ernstig
letsel veroorzaken. Bij een scheve val is de totale verticale afstand groter dan als de val recht onder het verankeringspunt
plaatsvindt, waardoor de totale vrije-valafstand (X) die is vereist om de val van de gebruiker veilig te kunnen breken, langer
is. Gebruik Afbeelding 3 om de vrije valruimte te bepalen voor uw toepassing. Zorg voor een minimale zwenkval door zo veel
mogelijk recht onder het verankeringspunt te werken. Laat zwenkvallen niet toe als er letsel kan ontstaan.
2.11 RISICO'S: Als deze uitrusting in zones met omgevingsgevaar wordt gebruikt, kan het zijn dat extra maatregelen nodig
zijn om de kans op letsel of schade aan de uitrusting te verkleinen. De gevaren kunnen bestaan uit, maar zijn niet beperkt
tot: hitte, bijtende chemicaliën, corrosieve omgevingen, hoogspanningsleidingen, explosieve of giftige gassen, bewegende
machines, scherpe randen en materiaal bovenhoofds dat kan vallen en de gebruiker of het valstopsysteem kan raken.
2.12 SCHERPE RANDEN: Vermijd werken waar de reddingslijn in contact kan komen met onbeschermde of scherpe randen, of er
langs kan schuren. Als contact met een scherpe rand onvermijdelijk is, bedek die rand dan met beschermingsmateriaal.
2.13 LICHAAMSONDERSTEUNING: Een volledig harnas moet worden gebruikt met het valstopapparaat. Het verbindingspunt
van het harnas moet boven het zwaartepunt van de gebruiker liggen. Een lichaamsgordel is niet toegestaan voor gebruik met
het valstopapparaat. Als een val plaatsvindt met een lichaamsgordel, kan deze onbedoeld losschieten en mogelijk verstikking
veroorzaken door onjuiste lichaamsondersteuning.
2.14 COMPATIBILITEIT VAN COMPONENTEN: Tenzij anders aangegeven, is Capital Safety-apparatuur ontworpen voor gebruik
met alleen door Capital Safety goedgekeurde onderdelen en subsystemen. Substituties of vervangingen door middel van
niet-goedgekeurde onderdelen of subsystemen kunnen de compatibiliteit van apparatuur in gevaar brengen en kunnen de
veiligheid en betrouwbaarheid van het volledige systeem beïnvloeden.
BELANGRIJK:
Lees en volg de instructies voor betrokken componenten en subsystemen in uw persoonlijke
valstopsysteem.
2.15 COMPATIBILITEIT VAN VERBINDINGEN: Verbindingen worden beschouwd compatibel te zijn met verbindende elementen
als ze ontwikkeld zijn om op een dusdanige manier samen te werken dat hun maten en vormen, ongeacht hun oriëntatie,
geen onbedoeld opengaan van poortmechanismen veroorzaken. Neem contact op met Capital Safety als u vragen hebt over
compatibiliteit.
Verbindingen die worden gebruikt om de SRL aan te hangen, moeten voldoen aan EN362. Verbindingen moeten compatibel
zijn met de verankering of andere onderdelen van het systeem. Gebruik geen apparatuur die niet compatibel is. Verbindingen
die niet compatibel zijn, kunnen onbedoeld losraken (zie Afbeelding 5). Verbindingen moeten compatibel zijn in grootte, vorm
en sterkte. Zelfvergrendelende karabijnhaken en karabiners zijn vereist. Als het verbindingselement waaraan de karabijnhaak
(als op de afbeeldingen) of karabiner bevestigd wordt, te klein of onregelmatig van vorm is, kan er een situatie optreden
waarbij het verbindingselement kracht uitoefent op de opening van de karabijnhaak of karabiner (A). Door deze kracht kan de
opening (B) opengaan, waardoor de karabijnhaak of karabiner kan losraken van het verbindingspunt (C).
2.16 VERBINDINGEN MAKEN: Er mogen alleen zelfvergrendelende karabijnhaken en karabiners met deze apparatuur gebruikt
worden. Zorg ervoor dat de verbindingen qua grootte, vorm en sterkte bij elkaar passen. Gebruik geen apparatuur die niet
compatibel is. Controleer of alle verbindingen volledig gesloten en vergrendeld zijn.
Capital Safety-verbindingen (karabijnhaken en karabiners) zijn ontwikkeld om alleen gebruikt te worden zoals in de
gebruikersinstructies van elk product vermeld staat. Zie Afbeelding 6 voor voorbeelden van onjuiste verbindingen. Verbind
karabijnhaken of karabiners niet:
A.
Aan een D-ring waaraan al een andere verbinding bevestigd is.
B.
Op een manier waardoor er een belasting op de gate komt te staan.
C.
Bij een onjuiste aankoppeling, waarbij onderdelen die uitsteken buiten de nok van de karabijnhaak of karabiner op de
D-ring haken en zonder visuele bevestiging volledig aangekoppeld lijken te zijn aan het verankeringspunt.
D.
Aan elkaar.
E.
Direct aan webbing of touwlijn of tie-back (tenzij de instructies van de fabrikant dat voor zowel de lijn als de verbinding
specifiek toestaan).
F.
Aan elk object dat een zodanige vorm of dimensie heeft dat de karabijnhaak of karabiner niet dicht en op slot kan gaan, of
daar waar uitrollen kan optreden.
G.
Op een manier die de verbinding onder belasting geen correcte positie laat innemen.
9