4. SPECIALE TOEPASSINGEN
4.1. Niet-metalen pijpen en rioolleidingen lokaliseren
De UAT-500-EUR zoeker kan niet-metalen leidingen en pijpen indirect zoeken.
1. Stop een trekveer of draad in de leiding of pijp. Voor rioolleidingen, gebruikt u de afvoerreinigingsmachine om
een reinigingskabel te plaatsen.
2. Volg de stappen zoals beschreven in Directe aansluitingsmodus testsnoer – Een individuele pijp of kabel
zoeken sectie 3.5. Sluit het grijs testsnoer aan op de trekveer of de afvoerkabel.
De ontvanger zal het signaal dat door de trekveer of de draad wordt geleid oppikken, wat de locatie van de niet-
metalen pijp zal aangeven.
4.2. Dieptemetingen uitvoeren
Dieptemetingen zijn alleen beschikbaar wanneer de ontvanger is
ingesteld op 33 kHz frequentie. Dit is NIET beschikbaar in 50/60
Hz of Radiomodi.
Om een diepte- en stroommeting uit te voeren,moet u eerst de
positie van de lijn nauwkeurig bepalen. Plaats de punt van de
ontvanger op de grond en controleer dat deze verticaal is en over
de lijn is. Houd de knop
"
" ingedrukt tot het scherm verandert om een dialoogvenster:
weer te geven.
Controleren op dieptefouten door signaalvervorming
Een manier om vast te stellen of de dieptemeting mogelijk werd beïnvloed door vervorming is het uitvoeren van een
diepteaflezing op grondniveau. Verhoog de ontvanger dan een bekend afstand van de grond (zoals één voet). Voer
de diepteaflezing uit op de nieuwe diepte en controleer of de diepte met deze waarde is vermeerderd. Als de diepte
is gewijzigd door iets anders dan de actuele wijziging, moeten de aflezingen worden behandeld als verdacht.
Vervormde signalen zullen ervoor zorgen dat de gezochte lijnpositie wordt verplaatst vanaf de actuele positie. De
fouten vallen meer op met de pijlen in het staafdiagram van de Nulmodus dan dat van de Piekmodus. Als de pijl/
nulpositie en de positie van het piekstaafdiagram iets andere aangeven, zal het signaal bijgevolg mogelijk vervormd
worden en moeten de aflezingen met voorzichtigheid worden gehanteerd.
�WAARSCHUWING
Graaf nooit mechanisch over het pad van een ondergegraven buis of kabel. Graaf altijd
voorzichtig.
4.3. Geavanceerde lokaliseringstechnieken – Twee personen wisselen
1. Stel de zender in zoals beschreven in Inductiemodus – Stroombronnen zoeken in sectie 3.4.
2. Schakel de ontvanger in door de voedingsknop twee seconden in te drukken en selecteer 33 kHz frequentie
door op de knop
te drukken.
3. Selecteer het te controleren gebied. De ene persoon houdt de zender met de handgreep in de lijn van de
bewegingsrichting en de andere persoon houdt de ontvanger vast (zoals hieronder weergegeven).
4. Sta minstens 5 m van elkaar en houdt de apparatuur vast zoals hieronder, met de zender en ontvanger in lijn met
de richting van de beweging.
5. Pas de gevoeligheid van de ontvanger zo aan, dat de meter ongeveer 20% van de signaalsterkte leest.
6. Wandel langzaam over de site terwijl u parallel van elkaar weg blijft. Wanneer een service wordt genaderd,
verhoogt het signaalniveau op de ontvanger. Wanneer het signaal op het maximum staat, stopt u de zender
en plaatst u deze op de grond. Bepaal de positie van de service dan nauwkeurig met de ontvanger, zoals
beschreven in sectie 3.1 Ontvanger zoeken. Markeer deze positie en teken de route over de site, indien
mogelijk.
7. Blijf over de site heen en weer vegen en herhaal dan, indien mogelijk, het proces op 90 graden ten opzichte van
de reeds voltooide sweep.
18
262
3'11"
3.45mA