5) Bevestig vervolgens het koelaggregaat via de binnenkant met
de meegeleverde zeskantige bouten M6.
6) De slang voor de overloop van het condensatiewater plaatsen
en vastzetten. Opletten dat alle horizontale gedeelten "afwaterend"
geplaatst zijnen dat de uitstroomopening niet verstopt is!
7) Het koelaggregaat aan het elektriciteitsnet aansluiten (zie
paragraaf 8.5).
8.5
Elektrische aansluiting
Oppassen!
•
Het koelaggregaat moet met een scheidingstransformator op het
net aangesloten worden. De scheidingsschakelaar voor het ag-
gregaat moet van een type zijn met een gespecificeerde contacto-
pening van 3 mm (in uitgeschakelde toestand).
•
Een temperatuurregelaar op de voedingszijde van het koelaggreg-
aat is niet toegestaan.
•
De lijnbeveiligingsautomaat moet overeenkomen met de specifi-
caties die op het typeplaatje vermeld zijn.
•
De elektrische aansluiting en de eventuele werkzaamheden aan het
systeem mogen uitsluitend door vakmensen uitgevoerd worden.
Voedingsaansluiting (net):
De netspanning en de netfrequentie moeten overeenkomen met de
nominale waarden zoals die op het typeplaatje vermeld zijn.
•
Het leggen van de aansluitleiding veronderstelt geen bijzon-
dere vereisten
Oppassen! Beschadiging van het koelaggregaat door
overspanning.
Betreft koelapparaten voor nominale spanning 400 V/440 V.
Optioneel kunnen enkele apparaten, afwijkend van de
standaard (400 V/440 V), aan een andere nominale spanning
worden aangesloten (Spanningsbereik zie bijlage).
De toevoerleiding op de primaire zijde van de transformator
moet daarvoor omklemd worden.
Oppassen! Door een verkeerde draairichting kan het
koelaggregaat beschadigd worden.
Controleer
voor
draaistroomapparaat de draairichting van het draaiveld, om
een vernietiging van de compressor te verhinderen. De
draairichting moet rechts (met de wijzers van de klok) zijn.
Deurcontact:
Het deurcontact wordt vanuit het koelapparaat van een lage
spanning (<20V, 20 mA) voorzien.
•
Om storingsinvloeden te vermijden, wordt aangeraden een
afgeschermde kabel met paarsgewijs ineengedraaide lei-
dingen te gebruiken. De afscherming kan aan één kant aan
de PE-klem of PE-leiding opgelegd worden (deze zijn daar-
voor op het koelapparaat voorzien).
085 408 067
de
inbedrijfstelling
van
•
Als het gebruik van afgeschermde kabels niet mogelijk is, moet
er bij het leggen van de kabels op gelet worden, dat deze niet in
directe nabijheid van potentiële storingsbronnen (bijv. voedings-
leidingen, componenten met verhoogde elektromagnetische stra-
ling) gelegd worden.
OPGELET:
legd worden.
Indien er geen deurcontactschakelaar wordt gebruikt, mo-
eten de aansluitcontacten worden overbrugd.
Verzamelstoringsmelding:
Om de storingsmeldleidingen aan te sluiten, staan 2 aansluitcontacten
of aansluitleidingen ter beschikking (zie aansluitschema).
Het leggen van de storingsmeldleiding veronderstelt geen bijzondere
vereisten
OPGELET:
belast worden.
Multimaster:
(Optioneel, enkel voor apparaten met
comfort- of multi controller)
Om de Multimasterleidingen aan te sluiten, staan telkens 2
aansluitcontacten (aan de kant van de ingang en de uitgang) ter
beschikking (zie aansluitschema).
De contacten worden uit het koelapparaat met een lage spanning
(< 20V, 20mA) gevoed.
OPGELET:
legd worden.
•
Om storingsinvloeden te vermijden, wordt aangeraden, afgescherm-
de kabels met paarsgewijs ineengedraaide leidingen te gebruiken.
De kabelafschermingen kunnen aan beide zijden aan de te verbin-
den koelapparaten gelegd worden
•
Als het gebruik van beschermde kabels niet mogelijk is, moet er bij het
leggen van de kabels op gelet worden, dat deze niet in directe nabi-
jheid van potentiële storingsbronnen (bijv. voedingsleidingen, compo-
nenten met verhoogde elektromagnetische straling) gelegd worden.
• Er mogen maximaal 20 apparaten via de bus bediend worden.
Schema van de Multimasterbedrading
Apparaat met aansluitklemmen:
Apparaat met kabeluiteinden:
9
Voorwaarden voor een juist gebruik
•
De spanning mag niet meer dan ± 10 % van de gespecificeerde
spanning afwijken.
De frequentie mag niet meer dan ± 3 Hz van de gespecificeerde
waarde afwijken.
•
De omgevingstemperatuur moet onder 55°C (opties: zie bijlage) liggen.
een
•
Het apparaat mag slechts gebruikt worden in omstandigheden waar
het in staat is om het gevraagde koelvermogen op te brengen.
•
Er mag uitsluitend met het voorgeschreven koelmiddel ge-
werkt worden.
•
Er mag uitsluitend van originele fabrieksonderdelen gebruik
gemaakt worden.
10 Inbedrijfstelling en functie
10.1 Algemeen
Het koelapparaat is met een elektronische besturing uitgerust.
Met behulp van een temperatuursensor wordt de temperatuur van
Er mag geen externe spanning aange-
Het contact mag met max. 230V, 1A
Er mag geen externe spanning aange-
(PE-klemmen of
PE-leidingen).
27