8.2.3. HOGE UITLAATDRUK
Het alarm wordt afgegeven in de volgende situaties:
a) De uitlaatdruk van het spruitstuk is te hoog (versie met veiligheidskleppen zonder
handmatig aftappen)
Neem contact op met de geautoriseerde onderhoudsdienst voor het vervangen van de
•
regelaar door een nieuw exemplaar of door een gereviseerde unit.
b) De uitlaatdruk van het spruitstuk is te hoog (versie met veiligheidskleppen met handmatig
aftappen)
Controleer of de uitlaatdruk van de spruitstukregelaars R1 en R2 overeenkomt met de
•
instelwaarde. Is dit niet het geval, dan isoleert u de regelaar door klep V5 of V6 te sluiten en
één regelaar tegelijkertijd te controleren. Begin met de regelaar aan de reservezijde, laat de
druk ontsnappen via de veiligheidskleppen S1 en S2 en controleer het oplopen van de druk
nogmaals. Verander de gebruikszijde en voer dezelfde test uit bij de andere regelaar.
Indien kort na het terugzetten van de regelaar dezelfde alarmtoestand zich herhaalt,
•
is er waarschijnlijk sprake van een lek binnen in de regelaar. Neem contact op met de
geautoriseerde onderhoudsdienst voor het vervangen van de regelaar door een nieuw
exemplaar of door een gereviseerde unit.
Controleer of de akoestische en visuele alarmen op het gasalarmsysteem zijn opgeheven.
•
9. INSTRUCTIE PERIODIEK ONDERHOUD
Periodiek onderhoud mag uitsluitend worden uitgevoerd door geautoriseerde personen met
inachtneming van nationale normen. Gebruik alleen originele onderdelen van GCE. Neem
contact op met GCE voor meer informatie over reparatieprocedures.
9.1. DE VOLGENDE PERIODIEKE CONTROLES
– moeten elke week worden uitgevoerd:
Controleer alle kleppen op correcte werking en test ze op lekkages met een vloeistof voor
•
het opsporen van lekken.
Controleer leidingen op lekkage met behulp van een vloeistof voor het opsporen van lekken.
•
Controleer of alle instructies zich op de juiste plaats bevinden, goed leesbaar zijn en niet aan
•
het zicht worden onttrokken.
Inspecteer de omgeving van de cilinders op nieuwe verschijnselen sinds de laatste inspectie,
•
die invloed zouden kunnen hebben op het verdere veilige gebruik van het spruitstuk.
9.2. ALGEMEEN ONDERHOUD
– moet worden uitgevoerd volgens het schema voor gepland onderhoud, dat de volgende
onderdelen moet bevatten:
Test alle verbindingen op lekkage met behulp van een vloeistof voor het opsporen van lekken.
•
Vooral hogedrukslangen moeten scherp worden onderzocht op stevig vastzitten, slijtage of
•
verzwakking.
Onderdelen met een beperkte levensduur, zoals hogedrukslangen, moeten periodiek worden
•
vervangen.
Filters moeten in goede toestand zijn en mogen niet verstopt zijn. Filterelementen
•
moeten wellicht worden gereinigd of vernieuwd en pijpleidingen moeten mogelijk worden
doorgeblazen om vreemd materiaal te verwijderen.
Kleppen die worden gebruikt in normale omstandigheden en in noodsituaties, zijn goed
•
toegankelijk en gemakkelijk te bedienen. Kleppen bij de uitlaten op onderhoudspunten en
ontluchtingskleppen moeten worden geïnspecteerd op gaslekken.
De instelling en werking van regelaars is bevredigend.
•
De benodigde veiligheidstoestellen en -instrumenten zijn aangebracht, zijn van het juiste type
•
en vertonen geen sporen van verval of ongeautoriseerd ingrijpen.
De apparatuur die zich stroomafwaarts van het uitlaatpunt bevindt, is geschikt voor verdere
•
dienst.
Controleer of verbindingsmoeren en de oppervlakken van zittingen onbeschadigd zijn.
•
107/164
NL