Deze handleiding dient te worden vertaald (eventueel), door de doorverkoper, in de taal van het land waar de uitrusting wordt gebruikt.
Voor uw veiligheid dient u de gebruiksinstructies, controle-instructies en instructies voor onderhoud en opslag strikt in acht te nemen.
De maatschappij KRATOS SAFETY kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor elk direct of indirect ongeluk dat zich voordoet als gevolg van
een gebruik anders dan het gebruik bedoeld in deze handleiding, gebruik deze uitrusting niet buiten haar grenzen!
GEBRUIKSAANWIJZING EN VOORZORGSMAATREGELEN:
Het harnas (harnas + zekeringgordel) is een persoonlijk beschermingsmiddel dat moet worden toegewezen aan een enkele gebruiker (het mag slechts
door een persoon tegelijk gebruikt worden). Een harnas moet vooraf worden aangepast aan de grootte van de gebruiker. De banden moet voor eens en
voor altijd zo worden ingesteld dat de band onder de billen op zijn plek zit en dat de rugplaat zicht goed tussen de schouderbladen bevindt. Een harnas
moet zo dicht mogelijk bij het lichaam worden omgesnoerd, zonder overdrijving zodat de gebruiker nog bewegingsvrijheid heeft. Volg de volgende
stappen:
Vóór het eerste gebruik moet de gebruiker tests op het vlak van comfort en afstelling uitvoeren op een rustige plek om zeker te zijn dat het harnas de
juiste maat heeft en correct is afgesteld. De hieronder beschreven aanhechtingspunten kunnen in metaal of in stof zijn.
1- De bevestigingspunten antival (EN361): Op een harnas met een gordel en dijstukken, bevinden deze punten zich sternaal en dorsaal. Ze worden
gebruikt om een valbeveiligingssysteem aan te sluiten. De ophangpunten die met A zijn aangeduid, worden gekoppeld aan een valbeveiligingssysteem.
De ophangpunten die zijn aangeduid met een A/2, moeten met elkaar worden verbonden om aan een valbeveiligingssysteem gekoppeld te worden.
Voor een optimale afstelling en om een ideale positie te vinden in afwachting van hulp na een valpartij, moet het midden van het dorsale punt zich ter
hoogte van de schouderbladen bevindt, iets onder de as van de schouders (afb. 7) en het centrum van het sternale punt moet zich exact ter hoogte van
de borstkas bevinden.
2- De werkpositionerings- en weerhoudingspunten (EN358): Op een harnas met een gordel en dijstukken, bevinden deze punten zich lateraal of
ventraal. Ze worden gebruikt om een werkpositionerings- of weerhoudingssysteem aan te sluiten.
Deze ophangpunten die niet gemarkeerd zijn met A of A/2 mogen niet gebruikt worden voor het aansluiten van een valbeveiligingssysteem.
Voor een optimale afstelling moeten deze punten zich ter hoogte van de taille bevinden.
►
SPECIAAL GEVAL: FA 10 215 00/01: Op dit harnas is het ventrale punt samengesteld uit 2 stoffen gespen vooraan die moeten worden
verbonden door middel van een verbindingsstuk (EN362) om te kunnen worden gebruikt zoals hierboven beschreven.
Gebruik in werkpositionering (of extensie): gekoppeld met een aangepast werkpositioneringssysteem - lijn EN358.
Bij werkpositionering of extensie, moet worden gecontroleerd of:
- de bevestiging van de lijn door middel van verbindingsstukken (EN362) en/of de leeflijnspanner (EN358), naar behoren is bevestigd op de laterale
D-ringen van de gordel.
- de lengte van de lijn na de afstelling, geen valhoogte van meer dan 0,50 m toestaat.
- de lijn wordt gebruikt in omstandigheden waar geen scherpe randen of structuren met een zwakke diameter zijn; eventueel een beschermingshuls
voorzien.
Tijdens het gebruik moet u ervoor zorgen dat u regelmatig alle bevestigingen en afstelelementen controleert.
Gebruik bij werkpositionering: gekoppelde met een aangepast beschermingssysteem EN358 of EN354 om te verhinderen dat de gebruiker toegang
krijgt tot een valzone.
►
SPECIAAL GEVAL: FA 10 404 00/01: Deze gordel is bovendien voorzien van een D-ring voor de werkpositionering op de achterkant van de
gordel. Dit rechte punt mag uitsluitend worden gebruikt om te verhinderen dat een gebruiker toegang krijgt tot een valzone.
3- De ophangpunten (EN813): Op een harnas met gordel en dijstukken (hangharnas), zijn deze punten ventraal geplaatst. Ze doen dienst om een werk-/
progressiesysteem aan te sluiten op een lijn van het afdalingstype (EN341), stijgklem, buikblokkeerpal (EN567), ... Dit is ook het punt dat moet worden
gebruikt met een ophangingszadel (FA 70 006 00)
Deze ophangpunten die niet gemarkeerd zijn met A of A/2 mogen niet gebruikt worden voor het aansluiten van een valbeveiligingssysteem.
Bij dit gebruikstype moet het harnas simultaan aan een valbeveiligingssysteem gekoppeld worden met behulp van veiligheidshaken (EN362).
14
NL