Opmerking: het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om eventuele afwijkin-
gen van de aanbevolen behandelingsmethode te kwalificeren.
8.6 Inspectie van de onderdelen
Na reiniging, desinfectie en/of sterilisatie dient u alle onderdelen zorgvuldig te
inspecteren op beschadiging, achtergebleven resten of overmatige slijtage en ze
indien nodig te vervangen. Door sommige reinigingsmethoden kunnen de rubbe-
ren onderdelen verkleuren. Dit heeft geen invloed op de levensduur. Als materialen
tekenen van slijtage vertonen, zoals scheuren, dienen de desbetreffende onderde-
len te worden vervangen.
Na autoclaveren kan de zuurstofreservoirzak er enigszins gerimpeld uitzien. Dit
heeft geen invloed op de levensduur of de werking ervan.
Bij het plaatsen van het klephuis van de inlaatklep dient u erop te letten dat de
zakopening goed aansluit tegen de flens.
Bij het plaatsen van de patiëntklepschijf dient u ervoor te zorgen dat het uiteinde
van de steel door het gat in het midden van het patiëntklephuis wordt geduwd.
Bij het monteren van de aflaatdop (optie) dient u erop te letten dat de sleuf van de
aflaatdop naar de patiëntconnector gericht moet zijn.
8.7 Het apparaat opnieuw in elkaar zetten
Assembleer de onderdelen van het beademingsapparaat opnieuw zoals getoond in
de illustratie. Mark IV (7.1), Mark IV Baby (7.2)
9. Werkingstest
Beademingsapparaat
Sluit de drukbegrenzingsklep af met de uitschakeldop (dit is alleen van toepassing
op het type met drukbegrenzingsklep) en sluit de patiëntconnector af met de duim
(8.1). Knijp stevig in de ballon. Het beademingsapparaat moet weerstand bieden
tegen het knijpen.
Open de drukbegrenzingsklep door de uitschakeldop of uw duim weg te nemen en
de procedure te herhalen. De drukbegrenzingsklep zou nu geactiveerd moeten zijn
en het zou mogelijk moeten zijn om de expiratoire stroom uit de klep te horen.
Knijp een aantal keer in de beademingsballon om te controleren of lucht door het
klepsysteem en uit de patiëntklep stroomt. (8.2)
Opmerking: Tijdens de werkingstest en de beademing bewegen de klepplaten,
waardoor een zacht geluid hoorbaar kan zijn. Dit heeft geen nadelige invloed op de
werking van het beademingsapparaat.
Zuurstofreservoirzak
Stel een gasstroom van 5 l/min naar de zuurstofzak in. Controleer of het reservoir
wordt gevuld.
Als dit niet het geval is, controleert u of de twee klepafsluiters intact zijn of op een
gescheurd reservoir.
Zuurstofreservoirslang
Stel een gasstroom van 10 l/min naar de zuurstofslang in. Controleer of de zuurstof
bij het uiteinde van de reservoirslang naar buiten stroomt. Als dit niet geval is, con-
troleert u of de zuurstofslang verstopt is.
10. Onderhoud
Het beademingsapparaat vereist geen routinematig onderhoud behalve regelmati-
ge reiniging, inspectie en testen.
135