HANDELINGEN VOOR DE INBEDRIJFSTELLING
1. Reinig de delen met een lauw en
mild zeepsopje;
2. Spoel de delen zorgvuldig af maar
gebruik geen directe waterstraal of
hogedrukspuit.
3. Alle oppervlakken zorgvuldig dro-
gen met een niet-schurend materiaal;
4. Veeg met een niet-schurende doek
die lichtjes is bevochtigd met vaseli-
ne-olie geschikt voor voedingswaren
over alle oppervlakken in roestvrij
staal, om een beschermend laagje op
het oppervlak te creëren.
In het geval van apparatuur met deu-
CONTROLE VAN DE STROOM-
OPWAARTSE
DRUK / zie Detectie toevoerdruk gas.
CONTROLE VAN DE DRUK VAN
DE INJECTOR
Indien de gemeten druk 20%
lager is dan de toevoerdruk
moet de installatie onderbroken
worden en moet men contact opne-
men met de assistentiedienst
Indien de gemeten druk 20%
hoger is dan de toevoerdruk
moet de installatie onderbroken
worden en moet men contact opne-
men met de assistentiedienst
VERVANGING VAN DE INJECTOR
VAN DE PILOOTBRANDER - ZIE
PAR. ILLUSTRATIES - REF. g)
1. De afsluitkraan stroomopwaarts
van de apparatuur sluiten.
2. Demonteer indien nodig de ontste-
king om te vermijden dat die tijdens
het vervangen van de injector bescha-
digd raakt (Afb. 2).
3. Schroef de moer los en demonteer
de pilootinjector (de injector is op het
biconische deel vastgemaakt - Afb. 2).
4. Vervang de pilootinjector (Fig. 1)
DEZE HANDLEIDING IS EIGENDOM VAN DE FABRIKANT EN ELKE, OOK GEDEELTELIJKE, REPRODUCTIE IS VERBODEN.
DYNAMISCHE
- 15 -
ren en rubberen afdichtingen, de deur
voor de ventilatie enigszins open laten
en een beschermend laagje talkpoe-
der aanbrengen over het gehele op-
pervlak van de rubberen afdichtingen.
De apparatuur en ruimten regelma-
tig ventileren.
Om ervoor te zorgen dat de ap-
paratuur in optimale technische
omstandigheden verkeert, moet
het onderhoud ten minste eenmaal per
jaar door een erkende technicus van de
assistentiedienst worden uitgevoerd.
WIJZIGING TYPE GAS
door de injector die voor het gekozen
gas geschikt is, volgens de gegevens
in de referentietabel.
5. Schroef de moer met de nieuwe in-
jector aan (Afb. 2).
6. Monteer de ontsteking opnieuw
(Afb. 2).
7. Zet de pilootbrander aan om te con-
troleren of er geen gas lekt.
Controleer de dichting van het
gas met speciale instrumenten
VERVANGING VAN DE INJECTOR
VAN DE BRANDER- ZIE PAR. IL-
LUSTRATIES - REF. h)
1. De afsluitkraan stroomopwaarts van
de apparatuur sluiten.
2. Schroef de injector uit zijn zitting (Afb. 3).
3. De injector vervangen met het voor
het gekozen gas geschikte type, zoals
aangegeven in de Referentietabel.
4. De injector goed op zijn plaats vast-
schroeven.
Controleer de dichting van het
gas met speciale instrumenten
AFSTELLING VAN DE HOOFD-
BRANDER - ZIE PAR. ILLUSTRA-
TIES - REF. i)
Voor de afstelling van de primaire lucht:
5.
NL
6.