Maak de kettingspanning los door de spanbout
20 (afb. 3) met de combi-schroevendraaier 11
linksom te draaien.
Trek de geleidingsrail 21 samen met de
zaagketting en het kettingwiel 22 naar voren toe
weg en neem de ketting af.
Leg een nieuwe, resp. gescherpte zaagketting
op de geleidingsrail en het kettingwiel. Let er
hierbij op dat de tandlemmeten van de ketting in
richting markering 24 voor de looprichting wijzen
en de kettingspanbout 23 in de hiervoor
gedachte boring van de geleidingsrail grijpt.
Verdraai
met
schroevendraaier 11 (afb. 7) de aansdrijfas
zodanig dat het kettingwiel 22 met de geplaatste
zaagketting soepel in de meeneemtanden grijpt.
Neem na de montage van de
zaagkettinggarnituur de
schroevendraaier 11 meteen weer
weg.
1.
Schuif het tussendeksel 19 op en draai de
binnenzeskantschroef 18 iets aan. Draai met de
combi-schroevendraaier 11 de door de boring in
het tussendeksel bereikbare spanbout 20 (afb.
3) zo lang rechtsom tot de juiste kettingspanning
is bereikt (zie paragraaf 4.3).
2.
Draai de binnenzeskantschroef 18 stevig vast.
Klap de bescherming voor de onderste
kettinghefboom omhoog en zet hem met schroef
5 (afb. 1) vast.
3.
Ontgrendel de onderste beschemingskap 15
(afb. 2). Klap het deksel 12 omhoog en draai de
cilinderbout 13 aan. Bevestig de combi-
schroevendraaier 11 in de houder in het deksel.
Werd een nieuwe zaagketting aangebracht, moet
deze ca. 2 tot 3 minuten in vrijloop op gang worden
gebracht. Let er hierbij op dat een voldoende
kettingsmering aanwezig is. Na het op gang brengen
is het eventueel noodzakelijk de kettingspanning te
corrigeren.
4.3 Kettingspanning
Voor het veilige bedienen van de machine en voor de
levensduur van de gehele kettinggarnituur is het
belangrijk dat de juiste kettingspanning is ingesteld.
Deze moet vandaar vóór begin en ook vaker
gedurende het bedrijf worden gecontroleerd. De
behulp
van
de
kettingspanning is correct ingesteld, wanneer in
koude bedrijfstoestand de zaagketting aan de
geleidingsrail aansluit en van hand nog 3 tot 4 mm
kan worden opgetild.
Bij verwarming op bedrijfstemperatuur rekt zich de
zaakketting uit en hangt door. Is de rekking zo groot
dat de verbindingsdelen aan de rail uit de geleiding te
voorschijn komen, moet de zaagketting worden
nagespannen.
combi-
Gaat u bij het naspannen van de zaagketting als volgt
te werk:
Open
beschermingskap 15 (afb. 2) naar beneden toe.
Met de aan het deksel 12 (afb. 1) bevestigde
combi-schroevendraaier
binnenzeskantschroef 18 (afb. 2) iets los door
de onderste opening in het deksel 12 en de
schroef 5 (afb. 1).
Verstel de kettingspanbout 20 door de bovenste
opening in het deksel (z. afb. 1) met de combi-
schroevendraaier 11. Hierbij betekent een
draaiing in richting van de wijzers een verhoging
en een draaiing tegen de wijzers van de klok
een vermindering van de kettingspanning.
Draai de binnenzeskantschroef 18 stevig vast.
Klap de bescherming voor de onderste
kettinghefboom omhoog en zet deze met
schroef 5 (afb. 1) vast.
Wordt
de
nagespannen, moet ze na beëindiging van de
zaagwerkzaamheden
ontspannen. Bij afkoeling op omgevingstemperatuur,
vooral bij zeer lage buitentemperaturen, zouden
anders door samentrekken van de zaagketting zeer
hoge krimpspanningen ontstaan.
Een nieuwe zaagketting moet, tot ze zich heeft
uitgerekt, vaker worden nagespannen dan een al een
geruime tijd gebruikte zaagketting.
4.4 Kettingsmering
De correcte smering van de zaagketting is van groot
belang voor haar levensduur. Bij droog lopende
-61-
Gevaar
Neem bij alle
onderhoudswerkzaamheden de
netstekker uit het stopcontact.
de
veerbelaste
11
zaagketting
na
de
in
ieder
geval
onderste
zet
u
de
verwarming
worden