5.5
DRUKNIVEAU INSTELLEN
Het drukniveau regelt de inveersnelheid van de demper en
kan met een hendel op de demper of met de remote-hendel
op het stuur in drie standen worden ingesteld:
OPEN:
In de modus "OPEN" bevindt het drukniveau van de demper
zich in de meest gevoelige fabrieksinstelling. De demper
reageert fijnzinnig op kleine oneffenheden in het terrein.
DRIVE:
Wanneer de hendel op de demper resp. remote-hendel op het stuur
in de middelste stand wordt gebracht, wordt het drukniveau gedeel-
telijk gesloten. Dit maakt de achterbouw duidelijk stugger waardoor
effectiever getrapt wordt in situaties waarin de volledige perfor-
mance van de demper niet nodig is (bergop rijden op wegen of lichte
trails, ritten op vlakke ondergrond).
LOCK:
Wanneer de hendel op de demper resp. remote-hendel op het stuur
in de stand "LOCK" wordt gebracht, wordt de oliestroom ter hoogte
van de dempingszuiger geblokkeerd. Een overdrukventiel opent de
oliestroom bij ruwe schokken en voorkomt beschadiging van de demper.
5.6
REBOUND INSTELLEN
De Rebound regelt de uitveersnelheid van de demper en kan door draaien van het rode Rebound-wiel
in ca. 40 klikken worden ingesteld.
Met de klok mee wordt de rebound verhoogd.
Tegen de klok in wordt de rebound verlaagd.
Wanneer de Rebound te laag is, veert het achterwiel te snel uit.
Door een te zwak ingestelde Rebound komt het frame te veel
omhoog tijdens het rijden.
Wanneer de Rebound-demping te krachtig is, kan het achter-
wiel snel na elkaar volgende slagen niet meer volgen en ver-
start de vering.
Doel van de instelling van de Rebound is om een optimale dem-
ping van de uitveerbeweging te krijgen, die aan de eisen van het
terrein in kwestie voldoet. Bij snelle, ruwe afdalingen moet een
lagere Rebound-demping (= snellere uitveersnelheid) worden
gekozen dan bij vlotte afdalingen zonder al te zware hindernissen.
50