10. Bij het lassen moet, vooral in kleine ruimtes, voor vol-
doende toevoer van verse lucht worden gezorgd, daar
rook en schadelijke gassen ontstaan.
11. Aan vaten waarin gassen, brandstoffen, minerale oliën
of dergelijke worden bewaard, mogen - ook als ze al
lange tijd leeg zijn - geen laswerkzaam-heden worden
uitgevoerd, daar mogelijke resten voor explosiegevaar
zorgen.
12. In vuur en ruimtes met explosiegevaar gelden bijzon-
dere voorschriften.
13. Lasverbindingen die aan grote belastingen zijn bloot-
gesteld en absoluut aan veiligheidsvereisten moeten
voldoen, mogen uitsluitend door speciaal opgeleide en
gediplomeerde lassers worden uitgevoerd. Voorbeel-
den: drukketels, looprails, trekhaken enz.
14. Gebruik alleen een stopcontact (met randaarde) dat
NL
met een trage zekering of een trage beveiligingsauto-
maat is beveiligd. De beveiliging van de leidingen naar
de stop-contacten moet aan de voorschriften voldoen
(VDE 0100). Er mogen dus conform deze voorschriften
alleen zekeringen of automatische zekeringen worden
gebruikt die aan de leidingsdiameter zijn aangepast.
Een te sterke zekering kan een brand in de leidingen
resp. het gebouw tot gevolg hebben.
Het apparaat is niet geschikt voor bedrijfsmatig gebruik.
ENGE EN VOCHTIGE RUIMTES
Bij werkzaamheden in enge, vochtige of hete ruimtes
moet gebruik worden gemaakt van isolerende onderlagen
en tussenlagen, kaphand-schoenen van leer of een ander
slecht geleidend materiaal, om het lichaam te isoleren ten
opzichte van vloeren, muren, geleidende apparaatonder-
delen en dergelijke. Bij gebruik van kleine lastransformato-
ren voor het lassen onder hoog elektrisch risico, zoals bijv.
in enge ruimtes met elektrisch geleidende wanden (ketels,
pijpen enz.), in natte ruimtes (met vocht doortrekken van
de werkkleding), in hete ruimtes (doorzweten van de werk-
kleding), mag de uitgangsspanning van het lastoestel in
nullastbedrijf niet hoger zijn dan 42 volt (rms-waarde). Het
toestel kan dus omwille van de hogere uitgangsspanning
in dit geval niet worden gebruikt.
BESCHERMENDE KLEDING
1. Tijdens het werk moet de lasser over het volledige li-
chaam tegen straling en verbranding beschermd zijn
door middel van kleding en gezichtsbescherming.
2. Aan beide handen moeten kaphandschoenen van een
geschikte stof (leer) worden gedragen. Deze moeten
zich in een onberispelijke toestand bevinden.
3. Om de kleding tegen rondvliegende vonken en ver-
branding te beschermen, moeten geschikte schorten
worden gedragen. Als de aard van de werkzaamheden,
bijv.bovenhands lassen, dat vereist, moet een bescher-
mingspak en eventueel ook een veiligheidshelm wor-
den gedragen.
BESCHERMING TEGEN STRALING EN
VERBRANDING
1. Op de werkplaats door een uithangbord «Voorzichtig,
niet in de vlammen kijken!» waarschuwen
tegen het gevaar voor de ogen. De werkplaats moet zo
goed mogelijk worden afgeschermd, zodat de personen
die zich in de buurt bevinden voldoende beschermd
zijn. Onbevoegde personen moeten uit de buurt van de
laswerk-zaamheden worden gehouden.
22
2. In de onmiddellijke buurt van vaste werkplaatsen mogen
de muren niet lichtgekleurd of glanzend zijn. Vensters
moeten ten minste tot ooghoogte tegen het doorlaten en
weerkaatsen van stralen beschermd zijn, bijv. door een
geschikte verfl aag.
4. SYMBOLEN EN TECHNISCHE GEGEVENS
Eenfasetransformator
50 Hz
Netfrequentie
U
Netspanning
1
I
max
Maximale ingangsstroom
1
Zekering met nominale waarde in
ampère
U
Nominale nullastspanning
0
I
Lasstroom
2
Ø mm
Elektrodediameter
nc/nc
Aantal laselektroden dat kan worden
1
afgesmolten
a) van koude toestand tot reageren
van de temperatuursensor (nc) en
b) binnen het eerste uur van de
koude toestand (nc
nh/nh
Aantal laselektroden dat kan worden
1
afgesmolten
a) in hete toestand tussen in- en uitschake
len van de temperatuursensor (nh) en
b) tijdens een uur in hete toestand vanaf
het opnieuw inschakelen (nh
Symbool voor dalende karakteristiek
Symbool voor handmatig booglassen
met omhulde staafelektroden
IP 21
Beschermingsgraad
X
Isolationsklasse
Het toestel is ontstoord conform de EG-richtlijn 89/336/
EEG.
)
1
)
1