5. NETAANSLUITING
Dit lastoestel werkt op 230 V en 400 V nominale spanning.
De gewenste nominale spanning kan worden ingesteld
m.b.v. de voorgestelde draaischakelaar (fi g. 2-4). Gelieve
de hieronder vermelde bedieningsinstructies in acht te
nemen:
Fig. 2:
De uitgangspositie van de draaischakelaar is ingesteld
op 400 V. Bij gesloten stroomcircuit werkt het lastoestel
op een nominale spanning van 400 V. Om onverhoedse
onverwachte spanningsschommelingen uit te sluiten is het
aan te raden die instelling vast te zetten d.m.v. een schroef
die u het hiervoor bedoelde gat links onder de draaischa-
kelaar in draait.
Fig. 4:
Om het toestel bij 230 V nominale spanning te gebruiken,
draait u de schroef links onderaan de draaischakelaar
er helemaal uit en brengt u dan de schakelaar naar de
gewenste door 230 V gemerkte stand. Vervolgens zet u
deze instelling vast door de schroef het gemerkte boorgat
rechts onderaan de draaischakelaar in te draaien.
Gelieve de volgende instructies na te leven om brandge-
vaar, gevaar voor een elektrische schok of letsel van per-
sonen te voorkomen.
• Gebruik het toestel nooit met een nominale spanning
van 400 V als het toestel op 230 V is ingesteld. Wees
voorzichtig: Brandgevaar!
• Gelieve de stroomtoevoer van het toestel te onderbreken
voordat u de nominale spanning instelt.
• Het is verboden een andere nominale spanning in te
stellen terwijl het lastoestel in werking is.
• U dient er zich van te vergewissen dat de ingestelde
nominale spanning van het toestel overeenkomt met de
spanning van de stroombron voordat u het lastoestel in
gebruik neemt.
6. LASVOORBEREIDINGEN
Let er voor de montage op dat de AAN/UITschakelaar aan
de voorzijde van het apparaat op O staat (UIT) en dat de
stekker niet in het stopcontact zit. Sluit als eerste de mas-
sakabel 2 aan op aansluiting, aangegeven met
«-»
. Stek de stekker in de «-» aansluiting en draai dan
de stekker tot de aanslag naar rechts. Sluit de elektrode-
kabel aan op aansluiting, aangegeven met»+».
De aardingsklem
wordt direct op het te lassen stuk of
op de ondergrond waarop het te lassen stuk is geplaatst,
bevestigd.
Opgelet! Zorg ervoor dat een direct contact met het te
lassen stuk bestaat. Mijd dus gelakte oppervlakken en/
of isolatiematerialen. De elektrodehouderkabel heeft aan
het uiteinde een speciale klem die dient om de elektrode
vast te klemmen. De laskap moet tijdens het lassen altijd
worden gebruikt. Deze beschermt de ogen tegen de van
de lichtboog uitgaande lichtstraling en laat toch toe de blik
op het te lassen stuk te vestigen.
7. LASSEN
Nadat u alle aansluitingen voor de stroomtoevoer en voor
de lasstroomkring tot stand hebt gebracht, kunt u als volgt
te werk gaan:
Steek het niet omhulde uiteinde van de elektrode in de
elektrodehouder
en verbind de aardingsklem
het te lassen stuk. Let erop dat hierbij een goed elektrisch
contact bestaat. Schakel het toestel in via de schakelaar
en stel de lasstroom in met behulp van de knop
naargelang de elektrode die men wil gebruiken. Houd de
laskap voor het gezicht en wrijf de staafelektrode zo over
het te lassen stuk, dat u een beweging zoals bij het aan-
strijken van een lucifer uitvoert. Dit is de beste methode
om de lichtboog te ontsteken. Test eerst op een proefstuk
of u de juiste elektrode en stroomsterkte hebt geselecte-
erd.
Electrode (Ø mm)
2
2,5
3,2
4
OPGELET!
Tik niet met de elektrode tegen het werkstuk; dit zou scha-
de kunnen veroorzaken en de ontsteking van de lichtboog
bemoeilijken.
Zodra de lichtboog ontstoken is, probeert u een afstand
tot het werkstuk aan te houden die overeenstemt met de
gebruikte elektrodediameter. De afstand moet zo constant
mogelijk blijven terwijl u last. De hoek van de elektrode
moet in werkrichting ongeveer 20/30 grande bedragen.
OPGELET!
Gebruik altijd een tang om gebruikte elektroden te ver-
wijderen of om pas gelaste stukken te bewegen. Denk er
a.u.b. aan dat de elektrodehouder
geïsoleerd moet worden weggelegd. De slak mag pas na
het afkoelen van de naad worden verwijderd.
Wordt een lasbewerking aan een onderbroken lasnaad
voortgezet, dan moet eerst de slak aan het beginpunt wor-
den verwijderd.
8. BESCHERMING TEGEN OVERVERHIT-
TING
Het lastoestel is uitgerust met een oververhittingsveil-
igheid, die de lastransformator tegen oververhitting be-
schermt. Mocht de oververhittingsveiligheid reageren, dan
gaat het controlelampje
aan uw toestel branden. Laat
het lastoestel een tijdje afkoelen.
9. ONDERHOUD
Reiniging - eerst de stekker verwijderen Stof en vuil mo-
eten regelmatig van de machine worden verwijderd. De
reiniging gebeurt het beste met een fi jne borstel of een
doek.
met
, al
Lasstroom (A)
40-80 A
60-110A
80-160 A
120-200 A
na het lassen altijd
23
NL