•
Als de afvoerleiding voert naar een
recipiënt (vat, enz.) moet vermeden
worden dat deze recipiënt hermetisch
wordt gesloten en met name dat de
afvoerleiding in het water blijft (zie
afb.9).
•
Het gat voor de passage van de
condensleiding naar buiten moet altijd
een helling vertonen (zie afb.10).
De exacte positie van de opening van
de leiding ten opzichte van de machine
is op de boormal bepaald.
Zorg er in dit geval voor dat het
afgevoerde water geen persoon-
lijk letsel of materiële schade kan
veroorzaken.
In de winter kan dit water buiten
bevriezen.
Let goed op en zorg ervoor dat de rubberen leiding niet bekneld
raakt wanneer de condensafvoer wordt aangesloten.
Controleer of de condensafvoerleiding tegen vorst beschermd
wordt om de afvoer te waarborgen als de unit in de winter moet
werken bij een temperatuur lager dan of gelijk aan 0°C.
Installeer de optionele verwarmingskit voor een langdurige werking
in de winter bij temperaturen lager dan -5°C.
2.4.3 - Montage van de luchtkanalen en de uitwendige roosters
•
Breng de plasticfolie (H) die met de klimaatregelaar geleverd is aan als de gaten
zijn geboord (met de kernboormachine) (afb. 11).
De folie (H) is geschikt voor gaten met een diameter van 202 mm. In het geval
van gaten met een diameter van 162 mm moet van de lange zijde een strook
van 130 mm worden geknipt (afb. 11).
De folie moet 65 mm korter zijn dan de lengte van de muur.
9
10
NL - 17
UNICO R