NL
nigende deeltjes door het lasapparaat aangezogen worden, hetgeen over-
verhitting en schade aan het apparaat tot gevolg kan hebben.
4.
Het lasapparaat (inclusief de las- en voedingkabel) mag de doorgang en het
werk van anderen niet verhinderen.
2.5
INSTALLATIE VAN DE FLES MET VEILIGHEIDSGAS
1.
Plaats de gasfles achterop het lasapparaat en bevestig ze met de betref-
fende ketting.
2.
Draai de drukverminderingsklep vast op de fles.
3.
Sluit de slang afkomstig van het achterste paneel van het apparaat aan op
de drukverminderingsklep.
4.
Stel de uitlaat van de drukverminderingsklep af op het minimum.
5.
Draai de kraan van de gasfles langzaam open.
2.6
INSTALLATIE VAN DE DRAADSPOEL
1.
Plaats de draadspoel in de betreffende klos, zodat ze samen kunnen
draaien.
2.
Stel de rem van de klos af met behulp van de moer in het midden, zodat de
spoel soepel kan draaien (bij sommige klossen is de stelmoer niet zichtbaar,
maar dient men eerst aan het vergrendellipje te trekken).
3.
Maak de bovenste brug van de meeneem-eenheid open
4.
Controleer of de rollen geschikt zijn voor de doorsnee van de gebruikte
draad en vervang ze indien nodig.
5.
Buig een gedeelte van het draaduiteinde recht en knip het af.
6.
Leid de draad over de onderste twee rollen en schuif hem in de aansluit-
slang van de lasbrander, totdat hij er ongeveer 10 cm uitsteekt.
7.
Maak de bovenste brug van de meeneem-eenheid weer dicht en controleer
of de draad in de betreffende gleuf glijdt.
8.
Sluit de lasbrander aan door het uìtstekende stuk draad in de huls te schui-
ven, zorg ervoor dat de stuurpennen op de betreffende zittingen gericht zijn
en draai de aansluitmoer stevig vast.
2.7
INBEDRIJFSTELLING
1.
Schakel het apparaat in ( Ref. 10 - Afb. 1 pag. 3)
2.
Zet de vermogensomzetter ( Ref. 11 - Afb. 1 pag. 3) in een tussenstand.
3.
Verwijder mondstuk en draadleituitje, duw op de knop van de lassnijbrander
en laat de draad zolang doorlopen tot hij er aan de voorkant uitsteekt.
4.
Stel tijdens het schuiven van de draad in de lasbrander, met behulp van het
wieltje de druk af die de draadklemrol op de meeneemrol moet uitoefenen,
zodat de lasdraad regelmatig, soepel en moeiteloos over de rollen voortbe-
weegt. Rust de lasbrander uit met een draadleituitje dat voor de gebruikte
draad geschikt is.
DE LASDRAAD KAN VERWONDINGEN VEROORZAKEN.
Richt de lasbrander tijdens het afwikkelen van de draad niet op enig lichaam-
sdeel, op andere personen of op welke soort metaal dan ook.
5.
Controleer of de doorsnee van het draadtuitje voor de gebruikte draad
geschikt is en draai het vast.
6.
Breng het gasmondstuk weer aan.
7.
Draai de klep van de gasfles open.
8.
Sluit de massakabel aan op een punt van het te lassen deel waar geen roest,
verf, vet of kunststof aanwezig is.
BESCHRIJVING BEDIENINGSORGANEN OP PANEEL VOORKANT
(NL) 3
3.0 BESCHRIJVING BEDIENINGSORGANEN OP PANEEL VOORKANT
3.1
PANEEL VOORKANT
Figuur 1.
1
5
6
7
8
9
1 - Keuzeschakelaar lassysteem:
Door in stand
de knop van de lasbrander in te drukken wordt er met las-
sen gestart, door hem los te laten wordt er gestopt.
Door in stand
de knop van de lasbrander in te drukken komt er gas vrij,
door hem los te laten begint de draad te lopen en is er stroom; door de knop nog-
maals in te drukken worden draad- en stroomtoevoer onderbroken en door hem
los te laten stopt tevens de gastoevoer.
In de stand
werkt het lasapparaat met timing; bij het indrukken van de
knop op de lasbrander begint het lassen, hetgeen automatisch stopt na het ver-
strijken van de met de potentiometer van de timer ingestelde tijd.
2 - Controlelampje apparaat Aan
3 - Controlelampje apparaat oververhit
4 - Potentiometer voor afstellen snelheid lasdraad
5 - Potentiometer voor instellen puntlastijd , van 0,3 tot 10 seconden (werkt uit-
sluitend met keuzeschakelaar ( Ref. 1 - Afb. 1 pag. 3) in stand
6 - Potentiometer voor instellen acceleratietijd van motor draadmeeneem-een-
heid.
7 - Potentiometer voor instellen van tijd gedurende welke het lasvermogen, na
het stopsignaal, behouden blijft. Dit houdt in dat wanneer de tijd na afloop van
het lassen te kort is de lasdraad blijft vastzitten in het vloeimiddel of té ver uit het
contactbuisje van de lasbrander steekt; is de ingestelde tijd daarentegen te lang,
dan blijft de lasdraad vastplakken op het contactbuisje van de lasbrander, waar-
door dit beschadigd kan raken.
8 - Aansluiting Euro lasbrander
9 - Snelkoppelingen voor massatang
10- Aan/Uit schakelaar
11 - Schakelaar voor afstellen van lasspanning.
NL
2
3
4
10
11